Uitspraak 202202090/1/V2


Volledige tekst


202202090/1/V2.

Datum uitspraak: 11 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 maart 2022 in zaak nr. NL22.2308 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.

Bij uitspraak van 30 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat de vreemdeling louter door zijn deelname aan de Hirak Rif-demonstraties in Marokko in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten staat. Naar het oordeel van de rechtbank is niet geloofwaardig dat de vreemdeling bij die demonstraties een prominente rol speelde. Om die reden heeft de staatssecretaris de vreemdeling niet hoeven scharen onder de van de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst uitgezonderde groep Hirak Rif-activisten. De vreemdeling komt in zijn derde en zesde grief op tegen dit oordeel van de rechtbank. Hij klaagt dat voor de vraag of hij tot deze groep behoort, niet van belang is of hij een prominente rol speelde bij de demonstraties.

1.1.    Niet in geschil is dat de vreemdeling betrokken is geweest bij demonstraties van de Hirak Rif-beweging in Marokko. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet tot de groep Hirak Rif-activisten behoort, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn prominente rol bij die demonstraties in de negatieve belangstelling staat van de Marokkaanse autoriteiten. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat deze motivering ondeugdelijk is. Uit de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst (Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2726) en de bijlage daarbij volgt namelijk niet wat wordt verstaan onder Hirak Rif-activisten. In ieder geval volgt daaruit niet dat slechts demonstranten met een prominente rol tot de groep Hirak Rif-activisten behoren.

1.2.    Bij de vraag of de vreemdeling tot de uitgezonderde groep behoort, heeft de rechtbank, in navolging van de staatssecretaris, verder ten onrechte betrokken dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Marokkaanse autoriteiten. De vaststelling of de vreemdeling tot de groep Hirak Rif-activisten behoort, heeft immers gevolgen voor de behandelingsprocedure van de asielaanvraag en dus voor de vraag of de vreemdeling in zijn geval al dan niet kan terugkeren naar Marokko. Dit betekent dat het van belang is dat de staatssecretaris, voordat hij aan de hand van het asielrelaas beoordeelt of de vreemdeling al dan niet kan terugkeren naar Marokko, vaststelt of de vreemdeling behoort tot de van de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst uitgezonderde groep Hirak Rif-activisten. Behoort de vreemdeling tot deze groep, dan is de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst immers niet op hem van toepassing en geldt niet het algemeen rechtsvermoeden dat de vreemdeling geen bescherming nodig heeft. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 4. In dat geval onderzoekt en beoordeelt de staatssecretaris op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, waarbij hij bijvoorbeeld uitdrukkelijk moet motiveren waarom de vreemdeling ondanks het behoren tot de groep Hirak Rif-activisten bij terugkeer toch geen problemen heeft te verwachten (zie paragraaf C2/7.2 van de Vc 2000 en de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:347, onder 1.1).

1.3.    De derde en zesde grief slagen.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 februari 2022 wordt vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van de vreemdeling. De staatssecretaris moet de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 maart 2022 in zaak nr. NL22.2308;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van 10 februari 2022, V-[…];

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling

van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.

w.g. Wissels

voorzitter

w.g. Van de Sluis
griffier

968