Uitspraak 202206306/1/V3


Volledige tekst

202206306/1/V3.
Datum uitspraak: 11 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 27 oktober 2022 in zaken nrs. NL22.20537, NL22.20538 en NL22.20539 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 11 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling en haar minderjarige kinderen in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 27 oktober 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd over de verlenging van de termijn voor de Dublinoverdracht kan in deze bewaringsprocedure niet aan de orde komen. In de bewaringsprocedure staat slechts ter beoordeling of er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en of sprake is van een significant risico op onderduiken

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dallinga
griffier

18-959