Uitspraak 202202572/1/R1


Volledige tekst

202202572/1/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,

2.       [appellant sub 2] en anderen, wonend te Amsterdam,

3.       Stichting Buurtorganisatie 1018, gevestigd te Amsterdam (hierna: de stichting),

4.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], wonend te Amsterdam,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Amsterdam,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2022 heeft het college op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) hogere grenswaarden vastgesteld voor de woningen die worden voorzien in het bestemmingsplan "Hoogte Kadijk 145B" vanwege stedelijke wegen en industrieterreinen.

Bij besluit van 28 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoogte Kadijk 145B" vastgesteld.

Bij besluit van 10 maart 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van twee woongebouwen en een hekwerk, en het slopen van alle opstallen op de locatie Hoogte Kadijk 145B.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

[appellant sub 1] en de stichting hebben tegen al deze besluiten beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] hebben tegen het plan en de omgevingsvergunning beroep ingesteld.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], de stichting en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] hebben ieder nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 oktober 2022 waar zijn verschenen: [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], via een videoverbinding bijgestaan door mr. R.J. Grasmeijer, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, de stichting, vertegenwoordigd door [appellant sub 1], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], [appellant sub 4A], mede namens [appellant sub 4B], de raad, vertegenwoordigd door T.J.M. Gerrickens, mr. M. Guimarães en T.F. Rose, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Barada, drs. E.H. Mulder, mr. drs. E.H. Mattie en mr. L.M.C. Gratama. Verder zijn op de zitting als partij gehoord: Hoogte Kadijk C.V. en [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde E] en [gemachtigde F].

Overwegingen

INLEIDING

1.       Het plan, de omgevingsvergunning en het besluit hogere grenswaarden maken de herontwikkeling van de gronden aan de Hoogte Kadijk 145B mogelijk. De besluiten voorzien in een herontwikkeling van een voormalige scheepswerf tot jachthaven met 30 afmeerplekken in de Nieuwe Vaart, de aanleg van een bij de jachthaven behorend ‘servicecenter‘/werkplaats en de realisatie van 93 woningen verspreid over twee gebouwen. Van de woningen zijn er 79 bestemd voor sociale huur door studenten en zogenoemde starters, negen voor middeldure huur door senioren en vier voor verhuur in de vrije sector. Verder is het de bedoeling dat een woning gebruikt wordt als bedrijfswoning. Ten behoeve van de gebouwen is een bouwvlak opgenomen direct aan de Hoogte Kadijk. Hier dient het zogenaamde ‘voorhuis’ te komen. Het andere bouwvlak is daarachter voorzien richting de Nieuwe Vaart. Hier is het zogenaamde ‘werfgebouw’ voorzien met een maximale bouwhoogte van 21,5 meter. Het plan voorziet in de ontwikkeling door aan de gronden onder andere de bestemmingen "Gemengd - 145B" en "Water" toe te kennen met de functieaanduidingen "jachthaven" en "specifieke vorm van water - werkvoorraad". Het plangebied omvat de voormalige scheepswerf Koning William en wordt in oostelijke richting begrensd door de Entrepotdoksluis, in noordelijke richting door de Nieuwe Vaart, in zuidelijke richting door de Hoogte Kadijk en in westelijke richting door een bedrijfsverzamelgebouw.

2.       Het plangebied ligt in de geluidszone van de weg Wittenburgergracht/Oosterburgergracht en van het industrieterrein Kadijken-Oost. De voorkeursgrenswaarden die ingevolge de Wgh in verband met deze geluidzones gelden worden voor het plangebied niet gehaald. Het college heeft in verband daarmee een besluit hogere grenswaarden genomen.

3.       Het college heeft aan Hoogte Kadijk C.V. een omgevingsvergunning verleend voor onder meer de realisatie van de woningen in de bouwvlakken en een jachthaven.

4.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] zijn omwonenden. De stichting heeft onder andere als doel om bewonersparticipatie en bewonersinitiatieven in postcodegebied 1018 te stimuleren en te ondersteunen voor zover dat gericht is op, onder meer, verbetering van het woon- en leefklimaat. Zij kunnen zich niet verenigen met de besluiten.

5.       Het plan wordt ontwikkeld door Hoogte Kadijk C.V. en [bedrijf].

TOEPASSELIJKE WET- EN REGELGEVING

6.       De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Die bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

OORDEEL VAN DE AFDELING

7.       De Afdeling is van oordeel dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting gegrond zijn en het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ongegrond is. De Afdeling zal in verband met de gegronde beroepen zelf in de zaak voorzien. Dit oordeel zal de Afdeling hierna motiveren aan de hand van een thematische bespreking van de beroepsgronden. Deze uitspraak is als volgt ingedeeld:

a. procedurele aspecten;

- toepassen coördinatieregeling (onder 8);

- behandeling van de zienswijzen (onder 9);

b. bestemmingsplan;

- stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde (onder 11 - 12);

- strijd met Verdrag van Granada? (onder 13)

- aanwijzing rijksbeschermd stadsgezicht (onder 14);

- hoogbouwbeleid (onder 15);

- milieueffectrapportage (onder 16);

- woon- en leefklimaat: geluid (onder 17);

- woon- en leefklimaat: uitzicht (onder 18);

- parkeren (onder 19);

- watervisie (onder 20);

- toekomstig gebruik: onderhoudswerkzaamheden (onder 21)

- uitvoerbaarheid: Wet bodembescherming (onder 22);

- uitvoerbaarheid: financieel (onder 23);

c. omgevingsvergunning;

- bouwverordening: bodemverontreiniging (onder 24);

d. besluit hogere grenswaarden;

- cumulatie van geluidsbronnen (onder 25)

PROCEDURELE ASPECTEN

Toepassen coördinatieregeling

8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, de stichting en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat ten onrechte niet alle besluiten die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het bestemmingsplan gelijktijdig zijn voorbereid en bekendgemaakt. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting voeren aan dat het college ook had moeten besluiten tot gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van de vergunning die noodzakelijk is op grond van artikel 2.17, onderdeel a, onder 6 van de Keur van het waterschap Amstel, Gooi en vecht. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] voeren aan dat het college ook tot gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking had moeten overgaan voor de ontheffing die volgens hen noodzakelijk is op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010.

8.1.    De Afdeling overweegt dat dit betoog geen gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van het in deze zaak voorliggende besluiten, te weten het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning of het besluit hogere grenswaarden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:295, volgt uit de redactie van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wro, niet dat toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling ertoe verplicht dat alle besluiten die benodigd zijn ter uitvoering van een bestemmingsplan, gelijktijdig moeten worden voorbereid en bekendgemaakt. Artikel 3 van de Coördinatieverordening van Amsterdam verplicht ook niet tot het gelijktijdig voorbereiden en bekendmaken van de vergunning en ontheffing genoemd door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, de stichting en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]. Overigens hebben de raad en het college op de zitting toegelicht dat als dat nodig is, deze vergunningen worden aangevraagd. In die procedures kunnen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, de stichting en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] rechtsmiddelen aanwenden.

Het betoog slaagt niet.

Anonimiseren van de zienswijzen

9.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat de raad ten onrechte de indieners van een zienswijze anoniem heeft weergegeven in de Nota van beantwoording van zienswijzen. Hierdoor is deze nota niet inzichtelijk voor de gemeenteraadsleden en voor de indieners van de zienswijzen, aldus [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B].

9.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad aan het besluit een geanonimiseerde zienswijzennota ten grondslag heeft gelegd. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de zienswijzen zijn genummerd omwille van de privacy van de indieners. De indieners zijn afzonderlijk op de hoogte gesteld van het nummer in de zienswijzennota dat correspondeert met de door hen ingediende zienswijze. Gelet hierop heeft de raad overtuigend naar voren gebracht dat de weggelaten gegevens voor de andere indieners geen relevante feiten en/of af te wegen belangen betreffen als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, zodat de besluitvorming in zoverre heeft plaatsgevonden in overeenstemming met dit artikel. Ook is niet gebleken dat de raad de ongeanonimiseerde zienswijzen niet ter beschikking gesteld zijn.

Het betoog slaagt niet.

BESTEMMINGSPLAN

Toetsingskader

10.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Aantasting van stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde

11.     [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, de stichting en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat het plan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied aantast.

12.     In de eerste plaats wijzen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, de stichting en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] op de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het voormalige werfterrein. [appellant sub 2] en anderen voeren verder aan dat het plan in strijd is met het beleidsplan Binnenstad 1993 (hierna: beleidsplan). Uit dit beleidsplan volgt dat plannen geen afbreuk mogen doen aan het behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld. De historische scheepswerf is volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting een essentieel onderdeel van het historisch stadsbeeld. Omdat die verdwijnt, is het plan in zoverre in strijd met het beleidsplan. Daarnaast wijzen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting op de historische zichtlijn van brug 80 naar de Oosterkerk die door de ontwikkeling verloren gaat. [appellant sub 1] en de stichting wijzen er in dit verband op dat de voorziene ontwikkeling detoneert met de stedenbouwkundige waarde van het werfterrein en de daaraan gerelateerde activiteiten. Volgens [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] wordt de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde mede aangetast omdat het plan de authenticiteit van het gebied aantast. De authenticiteit van dit gebied ligt volgens [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] in de combinatie van wonen en werken en niet in recreëren dat met de jachthaven mogelijk wordt gemaakt. In dit verband wijzen zij ook op het bestemmingsplan "Water" dat deze vorm van jachthavens juist verbiedt.

In de tweede plaats wijzen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, de stichting en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] op de omvang van de voorziene ontwikkeling in relatie tot de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van de omgeving. Het zogenaamde inspringen van het werfgebouw richting de Nieuwe Vaart ten opzichte van de overige bebouwing past volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] niet in de gevellijn aan de waterkant. Daarnaast detoneert de voorziene ontwikkeling vanwege de omvang volgens [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] met de karakteristieke hallen van het museum "scheepswerf ’t Kromhout" dat aan de overzijde van de Entrepotdoksluis ligt.

12.1.  Op de voormalige scheepswerf zijn vier voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig van circa vier meter hoog. De voormalige scheepswerf wordt afgeschermd van de Hoogte Kadijk door middel van een circa 3 meter hoge muur met daarin een toegangshek. De werfactiviteiten vonden onder andere plaats op een hellingbaan die schuin afloopt richting de Nieuwe Vaart. Aan de westelijke zijde ligt de Entrepotdoksluis met daarachter museum "scheepswerf ’t Kromhout".

12.2.  Het beleidsplan formuleert vier doelstellingen: (1) het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging, (2) behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld, (3) verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid, en (4) verbeteren van de bereikbaarheid. De raad heeft toegelicht dat met het Meerjarenperspectief van 1999 een vijfde doelstelling is geformuleerd: zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau. In het beleidsplan staat op pagina 17 dat bij het bereiken van de tweede doelstelling geen conserverende benadering wordt gehanteerd. De uitdaging om het evenwicht te bewaren tussen behoud van de historische karakteristiek en gewenste ruimtelijke ontwikkelingen wordt niet uit de weg gegaan, aldus het beleidsplan.

12.3.  Tot 2017 was er op de Hoogte Kadijk 145B een scheepswerf gevestigd: de Koning William. Uit de "Verkenning van Hoogte Kadijk 145B (voormalige scheepswerf Koning William)" van 22 augustus 2018, afkomstig van de afdeling Monumenten en Archeologie (hierna: advies M&A) van de gemeente Amsterdam, komt onder meer naar voren dat de scheepswerf een hoge cultuurhistorische waarde bezit als één van de weinige overgebleven kleinschalige werven rond de Nieuwe Vaart. De hoge cultuurhistorische waarde komt door de vorm, met afschuining ten gevolge van de aanleg van de Entrepotdoksluis en het, aan de scheepswerfactiviteiten gerelateerde, aflopende achtererf met hellingbaan en rails. Daarnaast heeft het terrein een hoge stedenbouwkundige waarde vanwege de ligging op de hoek van de Nieuwe Vaart en de Entrepotdoksluis. De voormalige bedrijfsgebouwen bezitten geen bijzondere architectonische waarden volgens het advies M&A. Deze laatste conclusie is in lijn met de "Kwaliteitstoets Hoogte Kadijk 145B" (hierna: kwaliteitstoets), van 16 januari 2019. Deze kwaliteitstoets is opgesteld omdat het bestemmingsplan "Oostelijke Binnenstad" aan de voormalige bedrijfsbebouwing de "specifieke bouwaanduiding - orde 3" toekent. De nota "De schoonheid van Amsterdam Welstandsnota 2016 (technische herziening april 2021)" (hierna: welstandsnota), schrijft dan een zogenaamde kwaliteitstoets voor.

12.4.  De raad heeft in de stukken en op de zitting toegelicht dat is gezocht naar een evenwicht tussen de historische karakteristiek en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. De raad wil woningbouw mogelijk maken op de Hoogte Kadijk 145B zonder de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde van het plangebied teniet te doen. Omdat volgens het advies M&A de cultuurhistorische waarde voor een deel ligt in de aan de scheepswerfactiviteiten gerelateerde hellingbaan, is deze hellingbaan in het plan behouden en blijft deze zichtbaar door het werfgebouw op palen te plaatsen. Door de voorziene sloop van de bedrijfsbebouwing wordt de hellingbaan ook beter zichtbaar. De raad stelt, onder verwijzing naar de kwaliteitstoets, dat dit mogelijk is omdat de voormalige bedrijfsgebouwen geen bijzondere architectonische waarden bezitten. Bovendien blijven volgens de raad werfactiviteiten aanwezig, zij het in een beperktere mate, omdat het plan voorziet in een jachthaven met daaraan ondergeschikte werfactiviteiten. De raad erkent verder dat door de voorziene ontwikkeling de zichtlijn van brug 80 naar de Oosterkerk verloren gaat. Volgens de toelichting van de raad komt daar echter de zichtlijn vanaf brug 80, onder het werfgebouw door, op het water voor terug. Bovendien was de zichtlijn van brug 80 naar de Oosterkerk niet vastgelegd als een beschermde zichtlijn.

Gelet op deze toelichting van de kant van de raad en in aanmerking genomen de hem toekomende beleids-en beoordelingsruimte is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in zoverre op het standpunt mocht stellen dat de voorziene ontwikkeling de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden niet in onevenredige mate aantast. De raad heeft daarbij geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan de enkele stelling van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] dat de authenticiteit van het gebied ligt in de combinatie van wonen en werken. Bovendien is het bestemmingsplan "Water" niet het toetsingskader voor de vraag of het bestemmingsplan "Hoogte Kadijk 145B" in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

12.5.  Over de stelling dat vanwege de omvang van de voorziene ontwikkeling het gebouw niet in de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de omgeving past, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de planregels volgt dat de maximale bouwhoogte 21,5 meter is. De maatvoering van het gebouw is daarmee hoger dan die van de hallen aan de overkant van de Entrepotdoksluis. Daarnaast ligt het bouwvlak op de verbeelding meer in de richting van de Nieuwe Vaart dan de directe bebouwing aan de westelijke en oostelijke zijde van de ontwikkeling. De raad heeft aan deze afwijkingen echter niet een dermate zwaar gewicht hoeven toekennen, dat hij had moeten concluderen dat de ontwikkeling een onevenredige aantasting oplevert van de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. De hallen waar [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] op wijzen liggen immers op een afstand van 40 meter van het plangebied met daartussen de Entrepotdoksluis. Bovendien heeft de bebouwing aan de westelijke zijde al een hoogte van 20,6 meter. Het gebouw springt weliswaar in ten opzichte van de directe bebouwing in de omgeving, maar uit een onderzoek van Prast en Hooft van 14 oktober 2019 komt naar voren dat in de bestaande bebouwing langs de Nieuwe Vaart al een structuur van zogenoemde inhammen zichtbaar was. De gevellijn aan de zijde van de Nieuwe Vaart was dus al niet recht.

12.6.  De slotsom is dat de Afdeling van oordeel is dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de voorziene ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening voor zover deze betrekking heeft op de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met Verdrag van Granada?

13.     [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat artikel 8 van de planregels onvoldoende is om de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde te waarborgen omdat de planregel in strijd is met artikel 7 van de Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa (hierna: Verdrag van Granada).

13.1.  Toetsing aan een artikel van een verdrag kan alleen plaatsvinden als dit artikel rechtstreekse werking heeft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 4 december 2019,ECLI:NL:RVS:2019:4039, en 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1615, richt artikel 7 van het Verdrag van Granada zich tot de lidstaten en bevat het, gelet op de formulering, geen norm die door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar is, aangezien deze bepaling niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast.

Het betoog slaagt niet.

Aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht

14.     [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht van het gebied waar Hoogte Kadijk 145B in ligt. De "Aanwijzing als beschermd stadsgezicht Amsterdam binnen de Singelgracht van 29 januari 1999" (hierna: het aanwijzingsbesluit), wijst het gebied waarvan het perceel Hoogte Kadijk 145 deel uitmaakt, aan als rijksbeschermd stadsgezicht. Uit het aanwijzingsbesluit volgt dat de toenmalige bestemmingsplannen "Kadijken-Oost", "1e herziening Kadijken-Oost" en "Hoogte Kadijk 145" voldoende bepalingen bevatten om, onder andere, de Hoogte Kadijk 145 bescherming te bieden, aldus [appellant sub 1] en de stichting. Volgens [appellant sub 1] en de stichting was daarin onder andere opgenomen dat woningbouw aan de Hoogte Kadijk 145B verboden was en bedrijfsgebouwen toegestaan waren tot een maximale hoogte van 3 meter en een maximaal grondoppervlak van 50% van het werfterrein. In het bestemmingsplan "Oostelijke Binnenstad" zijn soortgelijke bepalingen opgenomen. Volgens [appellant sub 1] en de stichting valt uit het voorgaande af te leiden dat het ter plaatse toelaten van woongebouwen en bedrijfsbebouwing zoals met het bestemmingsplan voorzien, zich niet verdraagt met de aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht. [appellant sub 1] en de stichting wijzen er in dat verband op dat het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een maximale bouwhoogte van 21,5 meter en 76% van het grondoppervlak bebouwd wordt.

14.1.  Op grond van artikel 9.1, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 36, eerste en tweede lid, van de Monumentenwet 1988, kan bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht worden bepaald of en in hoeverre vigerende bestemmingsplannen als beschermend plan gelden. De Afdeling stelt vast dat de bestemmingsplannen "Kadijken-Oost", "1e Herziening Kadijken-Oost" en "Hoogte Kadijk 145" door het aanwijzingsbesluit zijn aangewezen als bestemmingsplannen die het rijksbeschermd stadsgezicht beschermen. Deze bestemmingsplannen waren van toepassing op de gronden van het thans voorliggende bestemmingsplan "Hoogte Kadijk 145B". Uit het aanwijzingsbesluit en de toelichting bij het aanwijzingsbesluit volgt niet dat de hoogte van gebouwen of de bebouwingsmogelijkheden aan de Hoogte Kadijk 145B, van belang worden geacht bij de bescherming van het stadsgezicht.

14.2.  In wat [appellant sub 1] en de stichting aanvoeren ziet de Afdeling  geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat door de ontwikkeling het rijksbeschermd stadsgezicht niet aangetast wordt. Weliswaar waren de bebouwingsmogelijkheden en bouwhoogten in de voorheen geldende bestemmingsplannen beperkter, maar dat betekent niet dat het in een later plan afwijken van deze beperkende bepalingen zonder meer maakt dat sprake is van aantasting van het rijksbeschermd stadsgezicht. Of dat laatste het geval is zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval, waaronder onder meer de aard van de beperkingen in relatie tot het deel van het desbetreffende beschermde stadgezicht waarop zij betrekking hebben, wat over de betekenis van de beperkingen kan worden afgeleid uit de inhoud van (de toelichting op) het aanwijzingsbesluit of andere gerelateerde besluiten en de ruimtelijke effecten van de voorgenomen afwijkingen op het rijksbeschermde stadsgezicht.

In dit kader stelt de Afdeling vast dat het voorafgaande plan reeds bebouwing op het plangebied toestond, zij het van een geringere hoogte dan thans in het plan voorzien. Zoals hiervoor al overwogen volgt echter uit het aanwijzingsbesluit noch uit de toelichting daarbij dat de hoogte van gebouwen of de bebouwingsmogelijkheden aan de Hoogte Kadijk 145B op zichzelf van bijzondere waarde worden geacht voor de bescherming van het stadsgezicht. Voorts constateert de Afdeling dat naast het voorziene grootste woongebouw reeds vele jaren een gebouw staat van ongeveer dezelfde hoogte, zodat ook niet kan worden gezegd dat de nu in het plan opgenomen maximale bouwhoogte maakt dat een vanuit de optiek van het beschermd stadsgezicht ontoelaatbaar ruimtelijk effect aan de orde zou zijn. Zoals hiervoor onder 12.6 is overwogen zijn er ook overigens geen gronden om te oordelen dat de voorziene ontwikkeling bezien vanuit de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van het plangebied zodanige ruimtelijke effecten heeft dat deze niet in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

Overigens is in artikel 8.1 van de planregels opgenomen dat de gronden aangewezen voor "Waarde - Cultuurhistorie" naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd zijn voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden stedenbouwkundige structuur en cultuurhistorische en architectuurhistorische waarden. De Afdeling neemt daarbij de toelichting van de raad in aanmerking dat deze bepaling vaker in bestemmingsplannen wordt opgenomen om een rijksbeschermd stadsgezicht te beschermen.

Het betoog slaagt niet.

Hoogbouwbeleid

15.     [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting betogen dat de voorziene ontwikkeling in strijd is met het hoogbouwbeleid van de gemeente Amsterdam. In de eerste plaats voeren zij hiertoe aan dat het peil opgenomen in het bestemmingsplan niet overeenkomt met de feitelijke situatie. Door de hellingbaan waarop het werfgebouw wordt geplaatst, is het werfgebouw aan de zijde van de Nieuwe Vaart feitelijk hoger dan de bouwhoogte die de planregels suggereren. De maximale bouwhoogte is daardoor gerekend vanaf het laagste punt van de hellingbaan geen 21,5 meter maar meer dan 22,5 meter. Op grond van de nota "Hoogbouw in Amsterdam" (hierna: hoogbouwvisie) is dan een hoogbouweffectrapportage (hierna: HER) nodig. Maar voor zover de raad wel dit peil mocht hanteren, voeren zij aan dat artikel 14 van de planregels een afwijking van de bouwhoogten hoger dan 22,5 meter mogelijk maakt, zonder dat die afwijking is gebonden aan de voorwaarde een HER op te stellen.

15.1.  De voormalige scheepswerf ligt in het rijksbeschermd stadsgebied en is onderdeel van het UNESCO-gebied "Grachtengordel van Amsterdam". Het UNESCO-gebied bestaat uit een kerngebied, de zeventiende-eeuwse grachtengordel, en een bufferzone. Hoogte Kadijk 145B ligt in de bufferzone. In de hoogbouwvisie staat dat bij bebouwing hoger dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving in het UNESCO-gebied een grootstedelijk effect optreedt. In die gevallen is volgens de hoogbouwvisie een HER noodzakelijk mede om de landschappelijke effecten van de bebouwing op het UNESCO-gebied in kaart te brengen.

15.2.  Het zogenaamde werfgebouw is een bouwwerk waarvan de toegang niet direct aan de weg grenst. Op grond van artikel 1.51, onderdeel b, van de planregels, is het peil dan gedefinieerd bij de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw. Vaststaat dat het werfgebouw ten opzichte van het gehanteerde peil feitelijk hoger is aan de zijde van de Nieuwe Vaart dan het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de hoofdtoegang. De Afdeling is echter van oordeel dat het uitgangspunt van de raad om het peil te definiëren — voor het plan en de hoogbouwvisie — bij het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de hoofdtoegang niet ongebruikelijk en ook niet onredelijk is. Daarbij neemt de Afdeling de toelichting van de raad in aanmerking dat alleen als gebouwen in het geheel boven het water zijn voorzien, het waterpeil als uitgangspunt wordt genomen. In dit geval is het gebouw maar in een zeer beperkte mate voorzien boven het water.

15.3.  De Afdeling is evenwel van oordeel dat artikel 14.3 van de planregels rechtsonzeker is voor zover daarin niet uitdrukkelijk in de verplichting van een HER wordt voorzien. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende. Artikel 14.3 van de planregels voorziet in het afwijken van de maximale bouwhoogte tot 10%. Het plan maakt in die zin dus een hogere bouwhoogte dan 22,5 meter ten opzichte van het gehanteerde peil mogelijk. In dat geval is volgens de Hoogbouwvisie een HER noodzakelijk. De raad heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat uit de planregels voortvloeit dat dienovereenkomstig altijd een HER moet worden opgesteld als er een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend die strekt tot bouwen hoger dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving of meer. Deze uitleg van de raad volgt evenwel niet uit artikel 14.3, gelezen in combinatie met de overige planregels, omdat de verplichting om in een geval als hier aan de orde een HER op te stellen daarin niet is opgenomen. Daarbij komt dat artikel 3.4.2 van de planregels ook in de mogelijkheid voorziet hoger te bouwen dan 22,5 meter, voor onder andere ondergeschikte bouwonderdelen zoals een liftschacht, maar daarin wel de uitdrukkelijke voorwaarde is opgenomen dat die hoogteoverschrijding alleen kan als een HER opgesteld is. Deze uitdrukkelijke bepaling wekt de suggestie dat een HER bij toepassing van artikel 14.3 van de planregels niet nodig is.

Het betoog slaagt in zoverre.

Milieueffectrapportage

16.     [appellant sub 1] en de stichting betogen dat voor het plan een milieueffectrapportage (hierna: MER) opgesteld had moeten worden. Ter onderbouwing van dit standpunt voeren [appellant sub 1] en de stichting aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden, de aanwezige bodemverontreiniging, het verloren gaan van archeologisch erfgoed ondergronds, de aantasting van een rijksbeschermd stadsgezicht en de aantasting van waterflora en -fauna door het bebouwen van het foerageergebied van de dwergvleermuis.

16.1.  De raad heeft in de plantoelichting vermeld dat het bestemmingsplan is aan te merken als een activiteit die valt onder onderdeel D10 en onderdeel D11.2 van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Als het plan onder de drempelwaarden van kolom 2 van onderdeel D blijft, kan de raad volstaan met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarmee wordt onderzocht of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (vergelijk de uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2145, onder 15.1).

16.2.  De drempelwaarden bij D10 zijn: 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. De drempelwaarden van D11.2 zijn: een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

16.3.  De Afdeling stelt voorop dat het plan onder de drempelwaarden blijft. De raad heeft de "MER Aanmeldnotitie: Herontwikkeling Hoogte Kadijk 145B te Amsterdam" (hierna: aanmeldnotitie) laten opstellen. De aanmeldnotitie komt tot de conclusie dat geen MER noodzakelijk is. De punten die [appellant sub 1] en de stichting aanvoeren komen aan de orde in die notitie. Zo staat er omtrent de bodemverontreiniging dat er geen nadelige gevolgen zullen zijn voor het milieu mits de bodem gesaneerd wordt. Aan de sanering is op dit moment een eerste invulling gegeven door een melding te doen overeenkomstig het Besluit uniforme saneringen. Verder staat op pagina 21 van de notitie dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor het rijksbeschermd stadsgezicht. Over het bebouwen van het foerageergebied van de dwergvleermuis, staat er in de aanmeldnotitie dat er geen geschikte invliegopeningen in het gebied zijn voor beschermde soorten. Uit de aanmeldnotitie komt verder naar voren dat uit een zogenaamde quickscan volgt dat archeologisch veldonderzoek nodig is. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat een MER noodzakelijk is omdat door middel van een Programma van Eisen het archeologisch veldonderzoek voldoende gewaarborgd is tijdens de civieltechnische uitvoering. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en de stichting aanvoeren onvoldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusie van de aanmeldnotitie.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat: geluidhinder

17.     [appellant sub 1] en de stichting betogen dat het plan tot geluidsoverlast zal leiden waardoor het woon- en leefklimaat in onevenredige mate wordt aangetast. Zij voeren in de eerste plaats aan dat de raad zich voor de stelling dat de geluidsbelasting voor de omgeving van de nieuwbouw aanvaardbaar is, niet mocht baseren op het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd door Cauberg Huygen. Volgens [appellant sub 1] en de stichting is het onderzoek van Cauberg Huygen onzorgvuldig. Er hebben namelijk nog geen "zware werkzaamheden" plaatsgevonden die geluidsoverlast kunnen veroorzaken, zodat Cauberg Huygen, de geluidhinder niet heeft kunnen meten. Om de te verwachten geluidhinder te meten, mocht het onderzoek van Cauberg Huygen zich niet baseren op ficties en aannames. [appellant sub 1] en de stichting voeren verder aan dat de wijde omgeving tot de "geluidszone - industrie" behoort. Op de verbeelding is de omgeving niet aangegeven als "geluidszone - industrie", waardoor er geluidsbronnen in het onderzoek ontbreken. Dat heeft als gevolg dat de cumulatieve geluidsbelasting in werkelijkheid hoger is dan waar het onderzoek van Cauberg Huygen van uitgaat, aldus [appellant sub 1] en de stichting. Bovendien mag de geluidszone niet zonder tussenkomst van de desbetreffende minister aangepast worden. Daarbij komt dat, onder verwijzing naar wat ing. Roelofsen op de zitting heeft toegelicht, volgens [appellant sub 1] en de stichting niet is onderzocht wat het effect is van de meervoudige reflectie van het geluid door het zogenaamde cortenstaal dat gebruikt wordt als materiaal voor de gebouwen. Het bestemmingsplan bevat volgens hen ook onvoldoende concrete bepalingen om een eventuele overschrijding van de geluidsnormen voor een goed woon- en leefklimaat door werkzaamheden die bij de jachthaven behoren, te handhaven. Zij wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:580. Wegens het ontbreken van die concrete bepalingen bestaat onder meer het gevaar, volgens [appellant sub 1] en de stichting, dat werkzaamheden onder het werfgebouw plaatsvinden en er dan geluidsreflectie optreedt door de weerkaatsing van het geluid tegen het plafond van het gebouw. Tot slot voeren [appellant sub 1] en de stichting aan dat woningbouw op een industrieterrein verboden is wegens geluidsoverlast.

17.1.  In de plantoelichting staat dat aangesloten is bij de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: brochure). In de VNG-brochure is vermeld dat als bij het opstellen van een bestemmingsplan niet voldaan wordt aan de richtafstanden van de brochure, het betrokken bestuursorgaan onder bepaalde voorwaarden "stap 2" van de brochure kan toepassen. In dat geval is een geluidsonderzoek noodzakelijk en geldt in een gemengd gebied als hier aan de orde onder meer een grenswaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor piekniveaus.

17.2.  Een aantal woningen in de omgeving ligt binnen de richtafstand voor gemengd gebied van 30 meter van het bestemmingsvlak met de aanduiding "specifieke - bouwaanduiding 2", waar het bij de jachthaven behorende servicecenter en de werkplaats zijn toegestaan.

17.3.  De raad heeft in verband daarmee onderzoek gedaan naar de effecten van de geluidsemissie door de voorziene ontwikkeling op de omgeving. De onderzoeksresultaten daarvan zijn neergelegd in een rapportage van 21 oktober 2021, genaamd: "Hoogte Kadijk 145B te Amsterdam; akoestisch onderzoek omgevingsgeluid", uitgevoerd door Cauberg Huygen (hierna: geluidsonderzoek). Het geluidsonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (1999)". In paragraaf 2.1 van het onderzoek staat dat rekening is gehouden met het Museum "scheepswerf ’t Kromhout" en de aanduiding "geluidzone - industrie" voor gronden in de omgeving van het plangebied. Die aanduiding is ook toegekend aan de gronden van het voorliggende bestemmingsplan. Volgens paragraaf 4.2 van het onderzoek zijn de relevante objecten en bodemgebieden van de inrichting en de directe omgeving betrokken bij het onderzoek. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat ook met het stemgeluid en de reflectie van het geluid rekening is gehouden in het onderzoek. In wat [appellant sub 1] en de stichting hebben aangevoerd, ziet de Afdeling onvoldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de uitgangspunten van het onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen.

17.4.  Over de stelling dat de raad normen had moeten opnemen in het bestemmingsplan teneinde een goed woon- en leefklimaat te borgen, overweegt de Afdeling als volgt. De woningen binnen de richtafstand zijn in het geluidsonderzoek betrokken als meetpunten 21, 22, 78, 79 en 80. In bijlage II-2 van het akoestisch onderzoek zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ten gevolge van de geluidsemissie door Nuon, de voorziene ligplaatsverhuur, waaronder de werkplaats, en de slijpactiviteiten - in de hal en buiten - bij museum "scheepswerf ’t Kromhout" opgenomen, en in bijlage III van het akoestisch onderzoek de maximale piekniveaus. Op geen van de hiervoor genoemde meetpunten stijgt volgens het onderzoek het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau of het piekniveau van het geluid boven de waarden van de brochure uit. Daarom is de Afdeling van oordeel dat, anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 22 februari 2022 waar [appellant sub 1] en de stichting naar verwijzen, de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan niet afhankelijk is van bepaalde beperkingen om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. In zoverre heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat er geen onevenredige aantasting is van het woon- en leefklimaat. Overigens moeten bij de exploitatie van de jachthaven, en de daaraan ondergeschikte werfactiviteiten, de normen in het Activiteitenbesluit milieubeheer in acht worden genomen. De Afdeling merkt verder op dat juist omdat de ontwikkeling op het moment van de besluitvorming nog niet was gerealiseerd en nog geen activiteiten hadden plaatsgevonden als voorzien in het plan, de geluidsituatie slechts kon worden beoordeeld aan de hand van aannames.

17.5.  Voor het oordeel dat op de voormalige scheepswerf geen woningbouw mag worden toegestaan omdat op een industrieterrein nooit woningbouw toegestaan is, bestaat geen aanleiding. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat die stelling geen steun vindt in een wettelijke bepaling.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat: uitzicht

18.     [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het plan een onevenredige aantasting oplevert van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren aan dat door de voorziene ontwikkeling hun uitzicht op de Nieuwe Vaart en de Oosterkerk verloren gaat.

18.1.  In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant sub 2] en anderen geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit de woning. De Afdeling wijst hierbij op haar vaste rechtspraak, zie onder meer haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1602. De raad mocht daar verder nog de bebouwde omgeving waarin het plangebied ligt bij in aanmerking nemen.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

19.     [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat het plan in strijd is met de gemeentelijke parkeernota. Uit de "Nota parkeernormen auto" (hierna: Parkeernota) volgt dat voor bezoekers van de woningen een parkeernorm van 0,1 wordt aangehouden. In het plangebied zijn alleen 15 parkeerplaatsen voorzien voor de bezoekers van de jachthaven. Omdat het uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost en onvoldoende onderzocht is of de parkeerbehoefte ondergronds kan worden opgelost, is het plan in strijd met de Parkeernota, aldus [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B].

19.1.  Het plangebied ligt in een gebied dat door de Parkeernota is aangeduid als gebiedstype A. Voor dit gebiedstype geldt voor de bewoners een minimumparkeernorm van nul. Voor bezoekers geldt bij dit gebiedstype volgens de Parkeernota een minimumparkeernorm van 0,1. Omdat het plan voorziet in 93 woningen zijn er 10 parkeerplaatsen voor bezoekers nodig. In de Parkeernota staat dat deze parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Dat is volgens de raad in dit geval niet mogelijk omdat het plan al voorziet in 15 parkeerplaatsen op eigen terrein voor de bezoekers van de jachthaven. In de Parkeernota staat onder andere dat niet aan de parkeernorm vastgehouden hoeft te worden als er sprake is van een waterkering en er daarom geen ondergrondse parkeergarage kan worden gebouwd. Het plangebied is gedeeltelijk op de waterkering voorzien. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de parkeernota. Overigens heeft de raad aan de hand van gegevens over de parkeerdruk in de directe omgeving onderbouwd dat er op tijdstippen waarop er doorgaans veel bezoekers voor bewoners komen, er in de directe omgeving van het plangebied 10 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn.

Het betoog slaagt niet.

Watervisie

20.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het toestaan van een jachthaven in strijd is met de Watervisie 2040, vastgesteld door de raad op 14 september 2016 (hierna: Watervisie). Volgens [appellant sub 2] en anderen volgt uit de Watervisie dat het nautische karakter behouden moet blijven en dat het maritiem erfgoed beschermd moet worden. Het toestaan van een jachthaven is daar niet mee in overeenstemming, aldus [appellant sub 2] en anderen. In de tweede plaats voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat uit de Watervisie volgt dat het zicht op het water moet worden verbeterd en dat de ambitie bestaat om het zicht op historische bruggen te herstellen. Door het mogelijk maken van het werfgebouw gaat het zicht op de Nieuwe Vaart verloren en wordt het aangezicht van Brug 80 aangetast.

20.1.  De raad wijst erop dat hij getracht heeft het maritieme erfgoed en nautisch karakter te behouden door in een jachthaven te voorzien bij de woningbouw. Omdat in de Watervisie wordt verwezen naar jachthavens als nautische bedrijvigheid, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het plan in zoverre in overeenstemming is met de Watervisie.

20.2.  Over brug 80 overweegt de Afdeling als volgt. De voorziene ontwikkeling heeft weliswaar een ruimtelijke invloed op brug 80, maar de raad mocht zich op het standpunt stellen dat daaraan geen doorslaggevend belang hoefde te worden toegekend aangezien die invloed gering is. Het zicht op brug 80 gaat namelijk onder een bepaalde en beperkte zichthoek vanaf het water verloren. Daarnaast neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft onderbouwd dat het zicht vanaf brug 80 op het water zoveel mogelijk behouden blijft omdat het werfgebouw op palen staat.

Het betoog slaagt niet.

Toekomstig gebruik: onderhoudswerkzaamheden

21.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad geen rekening heeft gehouden met het voorgenomen gebruik in het plangebied. Uit de plantoelichting volgt namelijk dat de initiatiefnemers voornemens zijn dieselmotoren naar elektrische motoren om te bouwen. Deze activiteit wordt niet mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan omdat alleen bij de aanduiding "jachthaven" kleine onderhoudswerkzaamheden mogelijk zijn gemaakt, aldus [appellant sub 2] en anderen. Het ombouwen van dieselmotoren naar elektrische motoren valt niet onder kleine onderhoudswerkzaamheden, aldus [appellant sub 2] en anderen.

21.1.  In artikel 3.5.3, aanhef en vierde lid, onderdeel c, van de planregels is opgenomen: "bedrijven zijn in de eerste bouwlaag, de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing en op bijbehorende erven toegestaan, uitsluitend voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende ‘Staat van inrichtingen’ vallen in milieucategorie I of II, met dien verstande dat: in afwijking van het bepaalde in de aanhef, zijn een bij een jachthaven behorend(e) vaartuigenstalling en werkplaats toegestaan, met dien verstande dat: de werkplaats uitsluitend is toegestaan in het bouwvlak dat is aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding - 2.’" In paragraaf 9.3.2 van de plantoelichting staat wat de raad voor ogen heeft met artikel 3.5.3, aanhef en vierde lid, onderdeel c, van de planregels. De door de initiatiefnemers gewenste bedrijfsactiviteiten zien, voor zover hier van belang, op het ombouwen van dieselmotoren naar elektrische motoren, waarbij de boten voor de reparatie uit het water gehesen worden door middel van een elektrische heftruck. Het in- of uithijsen duurt maximaal 10 minuten en zal volgens de raad één keer per werkdag voorkomen. Het ombouwen van motoren zal circa 15 keer per jaar voorkomen, zo verwacht de raad. Gezien de aard en omvang van de voorziene jachthaven en de desbetreffende activiteiten, bestaat geen grond om te twijfelen aan de juistheid van deze verwachtingen. Gelet op het voorgaande volgt de Afdeling [appellant sub 2] en anderen niet in hun standpunt dat het plan de desbetreffende, in de plantoelichting genoemde activiteiten niet toestaat. Het ombouwen van dieselmotoren naar elektrische motoren mag evenwel alleen plaatsvinden op de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" en zal naar verwachting slechts in beperkte mate aan de orde zijn. In verband daarmee heeft de raad het uitvoeren van deze werkzaamheden in het plangebied ruimtelijk aanvaardbaar mogen achten.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid: Wet bodembescherming

22.     [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de Wet bodembescherming aan de uitvoering van het plan in de weg staat. [appellant sub 1] en de stichting voeren aan dat de raad op voorhand had moeten inzien dat niet volstaan kan worden met een zogenaamde BUS-melding op grond van de bij of krachtens artikel 39b van de Wet bodembescherming vastgestelde regelgeving. Zij voeren aan dat de bodem dermate zwaar verontreinigd is dat niet met een uniforme sanering volstaan kan worden maar een saneringsplan opgesteld moet worden.

22.1.  De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Die procedures staan nu niet ter beoordeling. Maar de raad mag het plan niet vaststellen als de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

22.2.  Grondslag bodemkwaliteitsbureau heeft een onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit, genaamd: "Project 24981; Verkennend bodemonderzoek Hoogte Kadijk 145B te Amsterdam" (hierna: bodemonderzoek), van 27 mei 2016. In het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat een sterk verontreinigde bodem is aangetroffen, waarvoor, afhankelijk van de bouwplannen, saneringsmaatregelen nodig zijn. Op 7 oktober 2021 heeft Hoogte Kadijk C.V. een melding gedaan bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Op 25 oktober 2021, voordat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied gereageerd met de mededeling dat de melding voldoet. De grond zal gesaneerd worden door middel van een aaneengesloten afdeklaag en er worden geen tuinen mogelijk gemaakt. Vanwege het voorgaande heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid: financieel

23.     [appellant sub 1] en de stichting betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat het kostenverhaal onvoldoende geborgd is. [appellant sub 1] en de stichting voeren in dat verband aan dat een exploitatieplan ontbreekt.

23.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.

23.2.  De Afdeling stelt vast dat de raad geen exploitatieplan heeft vastgesteld. De raad heeft toegelicht dat de kosten anderszins zijn verzekerd omdat er een gewijzigde erfpachtovereenkomst is overeengekomen met de ontwikkelaars met daarin mogelijkheden om eventuele kosten te verhalen. Vanwege deze toelichting ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en de stichting hebben aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

OMGEVINGSVERGUNNING

Bouwverordening: bodemverontreiniging

24.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren omdat de grond ernstig verontreinigd is. Zij voeren aan dat op grond van artikel 3.2 van de Bouwverordening Amsterdam 2013 niet gebouwd mag worden op verontreinigde grond. De omgevingsvergunning moet dan geweigerd worden op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

24.1.  Gelet op wat is overwogen in 22.2 is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat aannemelijk is dat niet op een bodem gebouwd zal worden die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers.

Het betoog slaagt niet.

BESLUIT HOGERE GRENSWAARDEN

Cumulatie van geluidsbronnen

25.     [appellant sub 1] en de stichting betogen dat het besluit hogere grenswaarden niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Het onderzoek op basis waarvan mede de motivering voor het besluit hogere grenswaarden is gegeven, houdt geen rekening met de cumulatieve geluidsbelasting van de in de omgeving aanwezige geluidsbronnen, zo betogen zij.

25.1.  Bij het onderzoek "Hoogte Kadijk 145B te Amsterdam; akoestisch onderzoek ten behoeve van bestemmingsplanwijziging" van 14 april 2021, uitgevoerd door Cauberg Huygen, is onder meer onderzocht of aan de Wgh wordt voldaan en of van de voorkeursgrenswaarde kan worden afgeweken terwijl de afwijking binnen de maximaal toelaatbare niveaus blijft.

25.2.  De Afdeling stelt vast dat het plangebied ligt binnen de geluidszone van een industrieterrein - zoals aangeduid op de verbeelding - en de weg Witteburgergracht/Oosterburgergracht. Het akoestisch onderzoek en het Besluit hogere grenswaarden gaan uit van deze twee geluidszones. Op grond van artikel 110f, derde lid van de Wet geluidhinder, moet dan een onderzoek gedaan worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Dit onderzoek is verricht conform hoofdstuk 2, van Bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening heeft gehouden met de cumulatieve geluidsbelasting. Overigens is ook niet gebleken dat de ontwikkeling in strijd is met de waarden van de Wgh en het "Amsterdams Geluidbeleid 2016: Hogere waarde Wet geluidhinder (gewijzigd)" vastgesteld op 5 maart 2019.

Het betoog slaagt niet.

RELATIVITEIT

26.     Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.

CONCLUSIE

27.     Gelet op wat is overwogen onder 15.3 naar aanleiding van de onder 15 weergegeven beroepsgrond zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting gegrond, maar hun andere beroepsgronden slagen niet. De Afdeling zal het besluit van de raad wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel vernietigen wat artikel 14.3 van de planregels betreft, voor zover daarin niet is voorzien dat een hoogte van meer dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving of meer alleen is toegestaan als uit een HER blijkt dat de desbetreffende bouwhoogte ruimtelijke inpasbaar is en geen negatief effect op het bestaande stadsbeeld heeft. Het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] is ongegrond.

28.     Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling gelet op artikel 8:41a van de Awb, dat bepaalt dat de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslecht, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door een zinsnede toe te voegen aan artikel 14.3 van de planregels en te bepalen dat de uitspraak op dit onderdeel in de plaats treedt van het besluit van de raad, voor zover het is vernietigd.

29.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

PROCESKOSTEN

30.     De raad moet op de hierna vermelde wijze de proceskosten vergoeden van [appellant sub 2] en anderen en de stichting. In het geval van de stichting gaat het om de kosten van één gemachtigde van de stichting, nu niet is gebleken dat vertegenwoordiging door meer dan één persoon noodzakelijk was; vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1780.

Voor zover de stichting verzoekt om de vergoeding van de kosten van het inschakelen van een deskundige overweegt de Afdeling als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380) komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat in het algemeen niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken.

Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit.  Wanneer ter onderbouwing van een specifieke beroepsgrond over bijvoorbeeld het aspect geluid zoals in dit geval een rapport door een deskundige wordt opgesteld en de Afdeling komt na een inhoudelijke bespreking tot de slotsom dat die beroepsgrond niet slaagt, dan komen de kosten in verband met dat geluidsrapport doorgaans niet voor vergoeding in aanmerking, ook niet in het geval het bestreden besluit om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, zoals in dit geval vanwege het hoogbouwbeleid.

In deze zaak zijn door de stichting kosten gemaakt voor het inschakelen van de geluidsdeskundige ing. Roelofsen. De deskundige heeft geen toelichting gegeven over aspecten van beroepsgronden die slagen.  Daarom oordeelt de Afdeling dat de kosten van het inschakelen van een deskundige in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en de stichting Buurtorganisatie 1018 gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 28 februari 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoogte Kadijk 145B", voor zover in artikel 14.3 van de planregels niet is voorzien dat een hoogte van meer dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving of meer alleen is toegestaan als uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de desbetreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en geen negatief effect op het bestaande stadsbeeld heeft;

III.      bepaalt dat aan artikel 14.3 van de planregels de volgende zinsnede wordt toegevoegd: "en dat hoogtes van meer dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving of meer alleen zijn toegestaan als uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de desbetreffende bouwhoogte ruimtelijke inpasbaar is en geen negatief effect op het bestaande stadsbeeld heeft.";

IV.      bepaalt dat deze uitspraak wat de onderdelen II en III betreft in de plaats treedt van het onder II bedoelde besluit, voor zover dit is vernietigd;

V.       draagt de raad van de gemeente Amsterdam op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.      verklaart het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ongegrond;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van de bij appellanten [appellant sub 2] en anderen en de stichting Buurtorganisatie 1018 in verband met de behandeling van het beroep hierna genoemde opgekomen proceskosten ten bedrage van:

a.       € 1.674,00 aan [appellant sub 2] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       € 31,38 aan de stichting Buurtorganisatie 1018;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 184,00 aan [appellant sub 1];

b.       € 184,00 aan [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c.       € 365,00 aan de stichting Buurtorganisatie 1018.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023

195-989

Verzonden: 11 januari 2023

Bijlage: Toepasselijke wet- en regelgeving

Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa

Artikel 7

Iedere Partij verplicht zich ertoe ervoor te zorgen dat er maatregelen worden genomen ten einde in de directe omgeving van monumenten en binnen de architectonische eenheden van gebouwen alsmede in de waardevolle gebieden het leefmilieu te verbeteren.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1

1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.

Artikel 3.30

1. Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat:

a.de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten worden gecoördineerd, of

[…]

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

[…]

Monumentenwet 1988

Artikel 36

1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, Onze minister gehoord, kan worden vastgesteld.

[…]

Erfgoedwet

Artikel 9.1

1. Tot het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2014 ingediende voorstel van wet houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) (Kamerstukken 33 962) tot wet is verheven en in werking is getreden:

a. blijven de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, van toepassing;

[…]

Wet geluidhinder

Artikel 40

Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 44

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone is, behoudens artikel 45, 50 dB(A).

Artikel 45

1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

[…]

Artikel 74

1. Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

a. in stedelijk gebied:

1°.voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 200 meter;

2°.voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 meter;

[…]

Artikel 82

1. Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

[…]

Artikel 83

[…]

2. Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, kan voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.

[…]

Artikel 110a

1. Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

[…]

6. Indien artikel 110f van toepassing is, geven burgemeester en wethouders slechts toepassing aan het derde en vierde lid voorzover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

Artikel 110f

1. Indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,

b. Afdeling 2, 3 en 4 van hoofdstuk VI,

c. hoofdstuk VII, en

d. hoofdstuk VIII,

van toepassing is op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74 en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones alsmede in een met het oog op de geluidsbelasting vastgesteld beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8, titel 8A.6 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

[…]

Wet bodembescherming

Artikel 13

Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

Artikel 39b

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van uniforme saneringen bestaande uit eenvoudige, gelijksoortige saneringen van korte duur. De sanering kan betrekking hebben op slechts een gedeelte van het geval van verontreiniging.

[…]

3. Degene die voornemens is te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst overeenkomstig de regels gesteld krachtens het eerste lid, doet van dat voornemen melding bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie. Artikel 28, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze en het tijdstip waarop de kennisgeving van de melding plaatsvindt en kan worden bepaald in welke gevallen een dergelijke kennisgeving achterwege kan worden gelaten.

[…]

5. De artikelen 28, 29, 37, 39, 39a, 39c, 39d en 40 zijn niet van toepassing indien de sanering wordt gemeld en vervolgens wordt uitgevoerd overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens het eerste, derde en vierde lid.

[…]

Besluit uniforme saneringen

Artikel 3

1. Degene die saneert, maakt in geval van een landbodem gebruik van een saneringsaanpak bestaande uit:

[…]

c. het aanbrengen van een isolatielaag;

Coördinatieverordening

Artikel 3

De voorbereiding en bekendmaking van besluiten over onderstaande vergunningen en/of ontheffingen kan voor zover van toepassing dan wel nodig ter verwezenlijking van het project, gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

a. een besluit hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder;

b. de omgevingsvergunning(en) voor de voor het project benodigde activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo;

[…]

d. vergunningen en toestemmingen op grond van de Waterwet;

[…]

Verordening op het binnenwater 2010

Artikel 2.1.3

1. Het is verboden een object in, op of boven het water te plaatsen of te houden.

2. Het college kan van het eerste lid ontheffing verlenen indien de overige vereiste vergunningen of ontheffingen voor het aanbrengen of plaatsen van die objecten zijn verleend.

[…]

Keur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Artikel 2.17

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur,

a. in de kernzone en beschermingszone van een waterkerend dijklichaam:

[…]

6°. bouwwerken of andere werken aan te brengen te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

[…]

Bouwverordening Amsterdam 2013

Artikel 3.2

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

c. dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Regels van het bestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B

Artikel 1.51

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;

b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;

c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil, tenzij in de regels anders is bepaald.

Artikel 2.1

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

Artikel 3.2.3

a. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, met uitzondering van:

1. een liftopbouw met een hoogte van maximaal 0,5 meter ten opzichte van de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' en met inachtneming van de volgende maten:

- een oppervlakte van maximaal 6 m²,

- een afstand van minimaal 3 meter tot een dakrand;

2. een liftopbouw met een hoogte van maximaal 0,2 meter ten opzichte van de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en met inachtneming van de volgende maten:

- een oppervlakte van maximaal 4 m²;

- een afstand van minimaal 2 meter tot een dakrand;

3. gevelversieringen met een hoogte van maximaal 0,4 meter ten opzichte van de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en met inachtneming van de volgende maat:

- per gevel mogen de gevelversieringen een breedte hebben van maximaal 10% van de gevellengte van de betreffende gevel.

b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen de gronden niet worden bebouwd tot aan een hoogte van 4,5 meter vanaf peil, behoudens een gezamenlijk oppervlak van 70 m² bvo ten behoeve van:

1. een toegangsruimte en bijbehorende technische ruimtes;

2. een noodtrap;

3. de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies.

Artikel 3.2.11

a. Daar waar een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld, dienen woningen te beschikken over minimaal één stille zijde.

b. Het bepaalde onder a geldt niet voor studenten- en starterswoningen die vanwege wegverkeer 'Wittenburgergracht/Oostenburgergracht' en/of industrieterrein 'Kadijken Oost' een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurgrenswaarde voor wegverkeerslawaai en/of industrielawaai ondervinden, mits de tijdelijkheid van jongeren en/of studenten in de woningen in voldoende mate is geborgd.

Artikel 3.4

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 8 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

Artikel 3.4.1

a. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a;

b. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b.

Artikel 3.4.2

1. het bepaalde in de artikelen 3.2.3, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

a. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;

b. gebouwen hoger dan 22,5 meter alleen zijn toegestaan indien uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de betreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en er geen negatief effect op het bestaand stadsbeeld ontstaat;

2. het bepaalde in de artikelen 3.2.6, voor het toestaan van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor ondergeschikte bouwdelen, is alleen mogelijk onder de voorwaarde dat:

a. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;

b. gebouwen hoger dan 22,5 meter alleen zijn toegestaan indien uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de betreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en er geen negatief effect op het bestaand stadsbeeld ontstaat;

3. het bepaalde in de artikelen 3.2.3 en 3.2.7, voor het toestaan van installaties op daken en het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, buitenunits voor warmtpompen en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:

a. het deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;

b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;

d. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;

e. gebouwen hoger dan 22,5 meter alleen zijn toegestaan indien uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de betreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en er geen negatief effect op het bestaand stadsbeeld ontstaat.

Artikel 3.5.2

Bedrijven zijn in de eerste bouwlaag, de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing en op bijbehorende erven toegestaan, uitsluitend voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie I of II, met dien verstande dat:

[…]

4. in afwijking van het bepaalde in de aanhef zijn een bij een jachthaven behorend(e) vaartuigenstalling en werkplaats toegestaan, met dien verstande dat:

[…]

c. de werkplaats uitsluitend is toegestaan in het bouwvlak dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 2'.

Artikel 5.2.1

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3'.

Artikel 5.2.2

a. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 21,5 meter, gemeten vanaf het peil van het gebouw ter plaatse van het bouwvlak dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 1'.

b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' mogen de gronden niet worden bebouwd tot aan een hoogte van 4,5 meter, gemeten vanaf het peil van het gebouw ter plaatse van het bouwvlak dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 1'.

Artikel 8.1

a. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden stedenbouwkundige structuur en cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden.

b. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen Gemengd - 145B, Verkeer en Water.

Artikel 14

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 8 onverkort van toepassing.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van regels van dit plan, voor:

Artikel 14.3

het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10% bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.