Uitspraak 202106307/1/R2


Volledige tekst

202106307/1/R2.
Datum uitspraak: 11 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Deursen-Dennenburg, gemeente Oss,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 25 augustus 2021 in zaak nr. 21/364 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 heeft het college, voor zover hier van belang, aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan "Negen kernen 2012" (her)bouwen van een vrijstaande woning op het perceel [locatie 1] te Haren (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Veghel, en het college, vertegenwoordigd door J. van Zoelen en  Th. Van Zandvoort, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       In 2018 is de oorspronkelijke woning op het perceel door brand tenietgegaan. Deze woning was een half vrijstaande woning en maakte deel uit van een voormalige, karakteristieke boerderij.

2.       [appellant] is eigenaar van het deel van de voormalige boerderij dat niet door de brand is tenietgegaan. Deze woning heeft als adres [locatie 2].

3.       Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan

"Negen Kernen 2012" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de enkelbestemming "Wonen-Halfvrijstaand", de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie verwachtingswaarde hoog" en de bouwaanduiding "karakteristiek". De nieuw te bouwen woning is deels buiten het bouwvlak geprojecteerd, zodat het college de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met

artikel 4, onderdeel I, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, heeft verleend.

4.       Voor zover de wettelijke bepalingen en de planregels niet in de uitspraak zijn geciteerd, is de relevante regelgeving opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de in het bestemmingsplan opgenomen aanduiding "karakteristiek" en ook niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. [appellant] heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het college de adviezen van het Gelders Genootschap (hierna: de welstandscommissie) van 6 november 2018 en 14 januari 2020 (hierna: de adviezen) niet aan het besluit tot vergunningverlening ten grondslag heeft mogen leggen, door bijvoorbeeld een tegenadvies van een deskundige te overleggen.

Aanduiding "karakteristiek"

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de adviezen van de welstandscommissie aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen. Onder verwijzing naar het door hem overgelegde tegenadvies van Kastelijn Ruimtelijk Advies van 25 november 2021 voert hij aan dat het bouwen van een nieuw vrijstaand hoofdvolume met een eigentijdse moderne karakteristiek voorbijgaat aan de aanduiding "karakteristiek" die op het perceel rust. Het door hem overgelegde rapport van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van Stichting Advisering Monumenten en Ruimtelijke Kwaliteit Brabant van 4 november 2021 toont volgens [appellant] ook aan dat de aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde adviezen voorbij gaan aan de aanduiding "karakteristiek" en de planregels doorkruisen.

6.1.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in

artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de in het bestemmingsplan opgenomen aanduiding "karakteristiek" en dat het college de adviezen van de welstandscommissie aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt. Uit de artikelen 21.1, aanhef en onder e, en 21.2.1 van de planregels volgt dat ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" alleen bebouwing mag worden opgericht ten behoeve van behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden. Verder volgt uit artikel 21.1, aanhef en onder a, van de planregels dat op het perceel een vrijstaande woning mag worden opgericht. Dit betekent dat de planregels een vrijstaande woning op het perceel toestaan, maar dat deze woning op grond van de planregels wel moet worden opgericht ten behoeve van behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de aanvraag niet is getoetst aan de aanduiding "karakteristiek", omdat door de verwoesting van het meest karakteristieke gedeelte van de boerderij door de brand enerzijds, en de bouwkundige aanpassingen die zijn uitgevoerd aan de [locatie 2] anderzijds, de karakteristieke waarden van de boerderij verloren zijn gegaan en het niet mogelijk is deze waarden te herstellen. De Afdeling kan het college volgen in zijn standpunt dat de karakteristieke waarden van de boerderij verloren zijn gegaan, maar dat neemt niet weg dat de aanduiding "karakteristiek" nog wel op het perceel rust. De omstandigheid dat de welstandscommissie in haar advies van 6 november 2018 heeft geadviseerd om geen historisch incorrect beeld op te roepen, is, wat daar ook van zij, naar het oordeel van de Afdeling geen rechtvaardiging om voorbij te gaan aan die op het perceel rustende aanduiding "karakteristiek" en de in het plan aan die aanduiding verbonden voorschriften en beperkingen, zoals hiervoor besproken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Proceskosten

8.       Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2021 in zaak nr. 21/364;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 23 december 2020, kenmerk VTH/J 46855;

V.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.348,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Graaff-Haasnoot
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023

531-1010

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,

[…]."

Artikel 2.10, eerste lid, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, […];

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

[…]."

Artikel 2.12, eerste lid, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a.       Indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[…]

2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

[…]."

Besluit omgevingsrecht

Artikel 4 van Bijlage II luidt:

"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1.       een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.       niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b.       de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

[…]".

Bestemmingsplan "Negen kernen 2012"

Artikel 21.1 luidt:

"De voor ‘Wonen - Halfvrijstaand’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen in de vorm van vrijstaande en half-vrijstaande woonhuizen en daarbij behorende bouwwerken;

[…]

e.       ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’: behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden;

[…]."

Artikel 21.2.1 luidt:

"Bebouwing mag alleen worden opgericht ten behoeve van de doelen als genoemd in artikel 21.1."

Artikel 21.2.2 luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.       Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

[…]."