Uitspraak 202206939/2/R2


Volledige tekst

202206939/2/R2.
Datum uitspraak: 29 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Bergen (L),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 1 december 2022 in zaak nr. 22/1538 en 22/2505 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen (L).

Openbare zitting gehouden op 29 december 2022 om 11:15 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. B.J. Schueler, voorzieningenrechter

griffier: mr. M. Scheele

Verschenen:

[verzoeker], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Helmond.

In de uitspraak van 1 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg het beroep van [verzoeker] tegen de last onder dwangsom die het college aan [verzoeker] heeft opgelegd in het besluit van 5 juli 2022 ongegrond verklaard.

Dit besluit was genomen vanwege het rooien van een houtwal op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Bergen (L), sectie P, nummer 44.

Het college heeft [verzoeker] gelast om over een aaneengesloten strook van 70 meter binnen het gebied met een lengte van 120 meter waar de kapwerkzaamheden hebben plaatsgevonden 6 stuks bomen en 58 stuks struiken te planten.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter

I.        wijst het verzoek toe;

II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn van de last die is opgelegd in het besluit van 5 juli 2022, kenmerk 20180900 [verzoeker]/dwangsom, wordt verlengd tot vier weken nadat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen (L) tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1552,80, waarvan € 1496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen (L) aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.

Redenen voor het treffen van de voorziening:

er is sprake van een spoedeisend belang in deze zaak, omdat de begunstigingstermijn van de last tot 1 december 2022 liep, dezelfde dag als de uitspraak van de rechtbank. Bij brief van 22 december 2022, heeft het college [verzoeker] er van in kennis gesteld dat inmiddels van rechtswege dwangsommen zijn verbeurd die zullen moeten worden betaald.

De last is opgelegd, omdat de gerooide houtwal over een lengte van ongeveer 70 m is gerooid in de periode van 16 september 2018 tot medio/eind oktober 2018. Het college is van oordeel dat deze activiteit in strijd is met artikel 47.2.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2018". Dit bestemmingsplan is op 26 april 2018 in werking getreden.

In hoger beroep is onder meer in geschil of de werkzaamheden om te rooien, vallen onder de uitzondering van het verbod die is vermeld in artikel 47.2.2 van het bestemmingsplan, namelijk voor werkzaamheden die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de werkzaamheden die zijn gestart in 2017 zijn stilgelegd en weer in september 2018 zijn hervat. Het stilleggen en hervatten maken volgens de rechtbank dat de werkzaamheden in 2018 geen werkzaamheden zijn die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in april 2018.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de interpretatie en de toepassing door de rechtbank van artikel 47.2.2 van het bestemmingsplan op de werkzaamheden van [verzoeker] nader onderzoek vergt waarvoor de voorlopige voorziening-procedure zich niet leent.

Vanwege het belang dat [verzoeker] heeft om niet over te gaan tot het planten en geen dwangsommen te verbeuren, verlengt de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn tot vier weken nadat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. Bij de bespreking in de hoofdzaak kan aan de orde komen of deze begunstigingstermijn op dat moment nog adequaat is, mede in het licht van het plantseizoen.

Het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dat de begunstigingstermijn die is gegeven in het besluit van 5 juli 2022 nog niet ten einde is. Dat betekent ook dat er, anders dan het college in de brief van 22 december 2022 stelt, nog geen dwangsommen van rechtswege verbeurd zijn.

w.g. Schueler
voorzieningenrechter

w.g. Scheele
griffier

723