Uitspraak 202006153/1/R3


Volledige tekst

202006153/1/R3.
Datum uitspraak: 28 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

Woonstichting VechtHorst, gevestigd te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen,

appellante,

en

de raad van de gemeente Staphorst,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2020 heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "Staphorst Dorp - Rouveen 2016, partiële herziening Ebbinge Wubbenlaan 12-14" vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft VechtHorst beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[tien personen] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 december 2021, waar VechtHorst, vertegenwoordigd door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, en mr. J.J. van den Berg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       VechtHorst heeft verzocht om op haar percelen aan de Ebbinge Wubbenlaan 12 en 14 een complex met negen appartementen voor senioren te mogen bouwen. De percelen liggen aan de oostkant van de laan in het centrum van Staphorst.

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om aan het verzoek mee te werken. Het heeft een ontwerpplan ter inzage gelegd dat de bouw van het complex mogelijk maakt en de raad voorgesteld om het bestemmingsplan vast te stellen.

De raad heeft geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen, omdat een maatschappelijk draagvlak ontbreekt, de stedenbouwkundige opzet afwijkt van de omgeving en er onvoldoende parkeerplaatsen op de percelen zijn.

Toetsingskader

2.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Maatschappelijk draagvlak

3.       VechtHorst betoogt dat het gebrek aan draagvlak bij bewoners en ondernemers in de omgeving op zichzelf geen reden kan zijn om het bestemmingsplan niet vast te stellen. De raad moet namelijk een eigen standpunt innemen over de aanvaardbaarheid ervan.

3.1.    De raad stelt dat het gebrek aan maatschappelijk draagvlak geen zelfstandige grondslag van het besluit is, maar in samenhang met de afwijkende stedenbouwkundige opzet moet worden gezien.

3.2.    In dit geval is niet alleen het gebrek aan een maatschappelijk draagvlak aan het besluit ten grondslag gelegd. Dat is dus anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1542, overweging 4.4, waarnaar VechtHorst verwijst. De raad heeft het gebrek namelijk in samenhang bezien met de argumenten over de stedenbouwkundige opzet en parkeerplaatsen. De raad heeft daarmee een eigen standpunt over de aanvaardbaarheid van het ontwerpplan ingenomen.

Het betoog slaagt niet.

Stedenbouwkundige opzet

4.       VechtHorst betoogt dat het beoogde complex stedenbouwkundig niet afwijkt van de omgeving, aangezien het bebouwingspercentage en de bouwhoogte gelijk zijn aan die in het geldende bestemmingsplan "Staphorst-Dorp Rouveen 2016" en de conclusie in het advies van de Omgevingskamer van 5 juni 2018 positief is.

4.1.    De raad stelt dat de bouwhoogte weliswaar overeenstemt met die in het geldende bestemmingsplan, maar dat het complex een grotere bouwmassa is dan de vrijstaande of geschakelde woningen in de omgeving en meer verharding meebrengt. Dit sluit ook aan bij de kanttekening in het advies van de zogeheten Omgevingskamer van 5 juni 2018 dat het complex stedenbouwkundig minder goed past aan de oostkant van de Ebbinge Wubbenlaan.

4.2.    Hoewel een grotere bouwmassa zoals mogelijk gemaakt in het ontwerpplan een andere uitstraling heeft dan de vrijstaande of geschakelde woningen aan de oostkant van de laan, maakt het geldende bestemmingsplan op de percelen ook aaneengesloten woningbouw mogelijk. Verder heeft de raad niet concreet gereageerd op het door VechtHorst gebezigde argument over hetzelfde bebouwingspercentage in dat bestemmingsplan en het ontwerpplan.

Daarnaast stelt de Afdeling vast dat tegenover de percelen, aan de westkant van de laan, parkeerplaatsen zijn voor de bezoekers van de daar aanwezige winkels. In de directe omgeving bevindt zich dus al een substantiële hoeveelheid aan verharding.

Gelet op het voorgaande heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd waarom de stedenbouwkundige opzet van het ontwerpplan zo afwijkt van de omgeving dat dit niet in verhouding staat tot de met het ontwerpplan te dienen doelen.

Het betoog slaagt.

Parkeerplaatsen

5.       VechtHorst betoogt dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom bij de berekening van de parkeerbehoefte het hoogste parkeerkengetal uit de gemeentelijke Nota parkeerkengetallen van 27 november 2018 had moeten worden toegepast en dat enkele parkeerplaatsen op de percelen slecht bruikbaar zouden zijn.

5.1.    De raad stelt dat in de omgeving van de percelen parkeeroverlast bestaat. Het beoogde complex zal tot een vergroting daarvan leiden, omdat het ontwerpplan andere doelgroepen dan beoogd niet uitsluit. Daarom had het hoogste parkeerkengetal moeten worden toegepast. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 16 parkeerplaatsen, waarin op de percelen niet kan worden voorzien.

5.2.    De Nota parkeerkengetallen geeft op de praktijk gebaseerde cijfers die gebruikt kunnen worden als hulpmiddel bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen. Binnen een bestemming is per functie vermeld hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gronden in de bebouwde kom en gronden in het buitengebied. Bij iedere categorie van gronden is een minimaal en maximaal aantal parkeerplaatsen vermeld. Binnen de bestemming "Wonen" is bij de functie "huur, etage, midden/goedkoop" in de bebouwde kom een minimum van 1 parkeerplaats en een maximum van 1,8 parkeerplaats vermeld. De standaard werkwijze is om uit te gaan van het gemiddelde van de bandbreedte. De bovenkant van de bandbreedte wordt aangehouden als:

- er in de omliggende omgeving objectief aantoonbaar sprake is van parkeeroverlast en er aanwijzingen zijn dat het te beoordelen initiatief zal leiden tot een vergroting van deze parkeeroverlast;

- bij vergelijkbare, reeds gerealiseerde plannen in de praktijk blijkt dat het gemiddelde van de bandbreedte onvoldoende in de parkeerbehoefte voorziet;

- het overduidelijk is dat voor het plan bovengemiddeld veel parkeerplaatsen nodig zijn.

5.3.    Uit de toelichting en bijbehorende bijlage 5 blijkt dat in het ontwerpplan bij de berekening van de parkeerbehoefte voor de appartementen het parkeerkengetal van 1,5 parkeerplaats per woning is toegepast. Dit heeft geresulteerd in een parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen, waarin op de percelen kan worden voorzien.

De raad heeft niet concreet gemaakt waarom, ondanks de aard, omvang en ligging van de appartementen, rekening moet worden gehouden met andere bewoners ervan dan de beoogde doelgroep en met de daaraan verbonden gevolgen voor het autogebruik van de bewoners. Daarom zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat het complex zal leiden tot een vergroting van de aanwezige parkeeroverlast. Ook heeft de raad niet gesteld dat sprake is van een andere situatie waarin het hoogste parkeerkengetal moet worden aangehouden. De raad heeft dus niet deugdelijk gemotiveerd waarom bij de berekening van de parkeerbehoefte van het hoogste parkeerkengetal had moet worden uitgegaan.

Het betoog slaagt.

Conclusies en proceskosten

6.       Gelet op wat onder 4.2 en 5.3 is overwogen, is de conclusie dat de raad het bestreden besluit heeft genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

7.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 4.2 en 5.3 alsnog te motiveren waarom de stedenbouwkundige opzet van het ontwerpplan afwijkt van de omgeving en bij de berekening van de parkeerbehoefte van het hoogste parkeerkengetal moet worden uitgegaan, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Het door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

8.       In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Staphorst op om:

a.       binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 7 is overwogen de gebreken in het besluit van 8 september 2020 te herstellen of in plaats daarvan een gewijzigd besluit te nemen, en

b.       de uitkomst aan de Afdeling en de andere partijen mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.

w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Snijders
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022

279