Uitspraak 202206050/2/R1


Volledige tekst

202206050/2/R1.
Datum uitspraak: 2 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

Vereniging Zeeuwse Milieufederatie, gevestigd te Goes (hierna: ZMF),

verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Goes,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft het college het wijzigingsplan "'s-Heer Hendrikskinderendijk 149 Goes" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de ZMF beroep ingesteld.

De ZMF heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De ZMF heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 15 december 2022, waar de ZMF, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse, T. Bogers, M.A.J. de Regt en C.T. van de Vate, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [partij] exploiteert een melkveehouderijbedrijf met akkerbouwactiviteiten op het perceel ’s-Heer Hendrikskinderendijk 149, dat buiten de bebouwde kom aan de noordzijde van het dorp ’s-Heer Hendrikskinderen ligt. [partij] wil een nieuwe melkrundveestal op het perceel bouwen om het aantal melkkoeien te kunnen vergroten van 150 naar 200 en het aantal stuks jongvee van 70 naar 130. Bij besluit van 9 september 2021 heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland aan [partij] een vergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) voor het bouwen van de nieuwe melkstal en het uitbreiden in dierenaantallen op zijn perceel. Het college van gedeputeerde staten heeft geconcludeerd dat vanwege het project geen sprake is van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Het bestaande bouwvlak op het perceel is niet groot genoeg om de nieuwe stal daarbinnen te kunnen realiseren. De beoogde stal aan de noordzijde van het bestaande bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 2.750 m². Het wijzigingsplan voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak op het perceel om daar de bouw van de melkveestal planologisch mogelijk te maken. Het uitbreidingsvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 4.000 m². Het college heeft bij de vaststelling van het wijzigingsplan gebruik gemaakt van de in artikel 3.8.1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

De ZMF verzet zich tegen de uitbreiding van het bouwvlak, omdat zij vreest dat de daarmee mogelijk gemaakte ontwikkelingen negatieve effecten zullen hebben voor de in de nabijheid gelegen Natura 2000-gebieden.

Toetsingskader

3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.

4.       Artikel 3.8.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" luidt als volgt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd (bij elke wijziging is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 12 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):

a. het plan te wijzigen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:

1. het bouwvlak mag worden vergroot tot een rechthoek waarvan de oppervlakte maximaal 1,5 hectare bedraagt en de langste zijde maximaal 150 meter;

2. het vergroten van het agrarisch bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien uitbreiding binnen het bouwvlak door ruimtegebrek of door ongunstige situering van gebouwen onmogelijk is ofwel dit noodzakelijk is voor het realiseren van een mestbassin;

3. indien sprake is van een bouwvlakvergroting binnen 100 meter van een bebouwde kom, verblijfsrecreatieterrein of natuurgebied, mag vergroting slechts plaatsvinden aan de zijde die is afgekeerd van het betreffende kwetsbare gebied;

Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:

- noodzaak;

- volwaardigheid;

- landschapstoets;

- milieutoets;"

Beoordeling van het verzoek

5.       De ZMF verzoekt om schorsing van het wijzigingsplan totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. De ZMF heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat het college na inwerkingtreding van het wijzigingsplan een omgevingsvergunning kan verlenen voor de voorziene stal, terwijl het wijzigingsplan naar verwachting niet in stand zal kunnen blijven in de bodemprocedure.

Aan haar verzoek heeft de ZMF primair ten grondslag gelegd dat ten onrechte geen voortoets of passende beoordeling is uitgevoerd, waardoor niet deugdelijk is onderzocht of de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen tot significante effecten leiden op de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden, zoals de Oosterschelde en het Veerse Meer. De ZMF heeft hierover aangevoerd dat op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb een voortoets of passende beoordeling alleen achterwege mag worden gelaten als op voorhand vaststaat dat er geen significant negatieve effecten kunnen zijn, uitgaande van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. Dat staat in dit geval volgens de ZMF niet vast. Zij heeft in dit verband onder meer gewezen op de omstandigheid dat de in het wijzigingsplan opgenomen uitbreiding van het bouwvlak een veel grotere stal met dus meer dieren of een stalsysteem met meer emissie per dierplaats mogelijk maakt, dan waarvan is uitgegaan bij de verleende Wnb-vergunning. Mede in het licht van recente jurisprudentie van de Afdeling over de effectiviteit van emissiearme stalsystemen, acht de ZMF het niet uitgesloten dat een nieuwe passende beoordeling nieuwe gegevens en inzichten zal opleveren over de significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden.

De ZMF heeft ook aangevoerd dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in artikel 3.8.1 van de planregels van het moederplan zijn opgenomen. Volgens de ZMF wordt het bouwvlak na wijziging van het bestemmingsplan niet vergroot tot een rechthoek, is uitbreiding van het bedrijf binnen het bouwvlak niet onmogelijk en ontbreekt de benodigde milieutoets.

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan weliswaar meer mogelijk maakt dan de stal en het aantal dieren waarvoor het college van gedeputeerde staten aan [partij] een Wnb-vergunning heeft verleend, maar dat geen noodzaak bestaat om de gevolgen van deze ruimere mogelijkheden voor Natura 2000-gebieden via het planologisch spoor te regelen. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat aan de verleende Wnb-vergunning voorschriften zijn verbonden waarmee onder meer het maximum aantal te houden dieren en het type stalsysteem zijn geborgd. Aangezien de Wnb-vergunning van recente datum is en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van het vergunde project, bestaat er geen aanleiding om in het kader van de voorbereiding van het wijzigingsplan een voortoets of passende beoordeling te maken, aldus het college.

Gelet op de door de ZMF naar voren gebrachte gronden en wat daarover op de zitting is besproken, is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd geraakt dat het wijzigingsplan in de bodemprocedure stand zal houden. Vast staat dat in het kader van dit wijzigingsplan geen passende beoordeling is gemaakt. De voorzieningenrechter overweegt dat wanneer het wijzigingsplan voorziet in een zogenoemde één-op-één inpassing van het project waarvoor al een natuurvergunning is verleend, de gevolgen hiervan voor Natura 2000-gebieden niet hoeven te worden onderzocht als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1185, overweging 5.7. In de verleende onherroepelijke Wnb-vergunning van 9 september 2021 zijn voorschriften opgenomen waaraan het vergunde project moet voldoen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de begrenzing uit de natuurvergunning niet in de planregels van het wijzigingsplan zijn vastgelegd, zodat met het wijzigingsplan niet is verzekerd dat alleen de ontwikkelingen en maximaal de stikstofuitstoot mogen plaats vinden die zijn toegestaan op grond van de Wnb-vergunning. Dat betekent dat in het plan niet een "één-op-één inpassing" van het op grond van de Wnb-vergunning vergunde gebruik is opgenomen en het plan daarom niet voorziet in een herhaling of voortzetting van een project waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt. Gelet hierop heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor het wijzigingsplan geen passende beoordeling van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden was vereist.

6.       De voorzieningenrechter ziet op grond van het voorstaande  aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en het wijzigingsplan te schorsen. Wat de ZMF naar voren heeft gebracht over de strijdigheid met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 3.8.1, aanhef en onder a, van het moederplan zal de voorzieningenrechter nu buiten bespreking laten.

7.       Het college moet de proceskosten van de ZMF vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Goes van 30 augustus 2022, kenmerk Z22.122547/D22.906254;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Goes tot vergoeding van bij de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.571,78, waarvan € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Goes aan de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Steendijk
voorzieningenrechter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2023

604