Uitspraak 202200711/1/A3


Volledige tekst

202200711/1/A3.
Datum uitspraak: 28 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 december 2021 in zaak nr. 20/3840 in het geding tussen:

[appellante]

en

de raad van de gemeente Het Hogeland.

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2020 heeft de raad beslist op het verzoek van [appellante] om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) documenten aan haar te verstrekken.

Bij besluit van 27 januari 2021 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 14 december 2022, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door W.K. de Wind, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft bij brief van 8 juli 2020 op grond van de Wob verzocht om de benoemingsbesluiten van [persoon A] als directeur/bestuurder van de Stichting Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eemsstichting (hierna: de stichting), en van [persoon B] als bestuurder van deze stichting. Ook heeft [appellante] verzocht om de bindende voordrachten en de besluiten van de daartoe bevoegde organen tot het doen van de bindende voordrachten.

Besluitvorming raad

2.       De raad heeft bij besluit van 9 september 2020 besloten het benoemings- en herbenoemingsbesluit van [persoon B] geheel openbaar te maken en het besluit tot bindende voordracht gedeeltelijk. Ten aanzien van het benoemingsbesluit en het bindende voordrachtsbesluit van [persoon A] heeft de raad meegedeeld dat die documenten niet onder hem berusten en dus niet openbaar kunnen worden gemaakt. In het besluit op bezwaar heeft de raad aan [appellante] meegedeeld dat hij per abuis een onjuist document aan haar heeft verstrekt en dat er verder geen documenten zijn aangetroffen die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen.

Hoger beroep

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de besluitvorming van de raad in stand heeft gelaten. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door haar verzochte documenten onder de raad berusten. In dit verband wijst zij op artikel 48, zesde lid, aanhef en onder b, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 42b, zesde lid, aanhef en onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs. Ook wijst zij erop dat in het jaarverslag staat vermeld dat [persoon A] als bestuurder van de stichting is benoemd. Dit betekent volgens [appellante] dat de door haar verzochte documenten er moeten zijn. [appellante] voert daarnaast aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad haar Wob-verzoek had moeten doorsturen aan de gemeente Westerkwartier. [appellante] voert voorts aan dat de rechtbank verschillende beroepen van haar door elkaar heeft gehaald en dat zij hierdoor is benadeeld. Zo wijst zij erop dat de rechtbank het Wob-verzoek onjuist heeft weergegeven.

Juridisch kader

4.       Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidde: "Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf."

Artikel 4 luidde: "Indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker."

Beoordeling hoger beroep

5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:310, onder 4.1, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

6.       De raad heeft in zijn besluitvorming gemotiveerd toegelicht dat onderzoek in het archief is verricht naar de door [appellante] verzochte documenten. Een deel van de verzochte documenten heeft de raad aangetroffen en besloten openbaar te maken. Op de zitting van de Afdeling heeft de gemachtigde van de raad toegelicht dat de nog ontbrekende documenten er  niet zijn, omdat in het verleden de benoeming van een aantal bestuurders van de stichting mondeling heeft plaatsgevonden. Ook heeft de gemachtigde op de zitting toegelicht dat navraag is gedaan bij de stichting, maar dat de stichting de verzochte documenten evenmin heeft aangetroffen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de mededeling van de raad dat er niet meer documenten zijn aangetroffen die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, niet ongeloofwaardig is. [appellante] heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven die aannemelijk maken dat de door haar verzochte informatie feitelijk wel onder de raad berust. Dat in het jaarverslag staat vermeld dat [persoon A] als bestuurder van de stichting is benoemd, hoeft immers niet uit te sluiten dat deze benoeming mondeling heeft plaatsgevonden.

Over de stelling van [appellante] dat de raad haar Wob-verzoek had moeten doorzenden aan de gemeente Westerkwartier overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft gemotiveerd uiteengezet dat het werkgebied van de stichting zich slechts over een klein gedeelte van de voormalige gemeente Winsum, dat grotendeels is opgegaan in de gemeente Het Hogeland en voor een zeer beperkt deel in de gemeente Westerkwartier, uitstrekte en het onaannemelijk is dat zich bij de gemeente Westerkwartier documenten zouden bevinden van of over de stichting. [appellante] heeft geen aanknopingspunten gegeven dat het tegendeel aannemelijk is. De Afdeling is daarom van oordeel dat doorzending van het Wob-verzoek in dit specifieke geval niet opportuun was.

Wat betreft de stelling van [appellante] dat de rechtbank haar Wob-verzoek onjuist heeft weergegeven, omdat in die weergave de rechtsvoorganger van gemeente Het Hogeland wordt genoemd, overweegt de Afdeling dat [appellante] dit terecht naar voren heeft gebracht. Dit leidt echter niet tot een andere inhoudelijke uitkomst van de zaak. De raad heeft beslist op het Wob-verzoek zoals dit door [appellante] is ingediend en de rechtbank heeft inhoudelijke op een juiste wijze getoetst of de besluitvorming van de raad de rechterlijke toetsing kan doorstaan.

De Afdeling overweegt verder dat niet is gebleken dat de rechtbank verschillende beroepen door elkaar heeft gehaald. Hetgeen [appellante] verder heeft aangevoerd, biedt ook geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.

Het betoogt slaagt niet.

Slotsom

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen dient te worden bevestigd.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Soffner
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022

818