Uitspraak 202103615/1/A3


Volledige tekst

202103615/1/A3.
Datum uitspraak: 28 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2.       Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC), gevestigd te Rotterdam,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2021 in zaak nr. 20/2363 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

de Centrale Commissie Dierproeven CCD.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2019 heeft de CCD een verzoek van [appellant sub 1] om openbaarmaking van alle documenten over alle door Erasmus MC in 2018 gedane vergunningaanvragen voor dierproeven afgewezen.

Bij besluit van 18 maart 2020 heeft de CCD het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 april 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3561) heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

De CCD heeft daarover een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Erasmus MC heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

De CCD en [appellant sub 1] hebben daarover schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

[appellant sub 1], de CCD en Erasmus MC hebben nadere stukken ingediend.

[appellant sub 1] en Erasmus MC hebben de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht om kennis te nemen van de niet-openbaar gemaakte documenten.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2022, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, en de CCD, vertegenwoordigd door mr. J. Bos en mr. C.F. Maas, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Erasmus MC, vertegenwoordigd door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding en geschil

1.       Deze zaak gaat over een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), zoals deze luidde tot 1 mei 2022.

Het wettelijk kader bestaat naast de Wob uit de Wet op de dierproeven (hierna: Wod), de Dierproevenregeling 2014 en Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB 2010, L 276), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/1010 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 (PB 2019, L 170; hierna: Dierproevenrichtlijn). De belangrijkste toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       [appellant sub 1] heeft de CCD verzocht om toezending van alle documenten over alle vergunningaanvragen in het kader van de Wod die zijn gedaan door Erasmus MC in 2018, en om afschriften van alle documenten die op deze aanvragen betrekking hebben, zoals correspondentie, adviezen en besluiten.

3.       Volgens het besluit van 15 november 2019 zijn er op basis van het verzoek 23 aanvragen voor projectvergunningen aangetroffen. Voor elk van die aanvragen vallen volgens de CCD in ieder geval de volgende onderliggende documenten onder het Wob-verzoek: aanvraagformulier, projectvoorstel, beschrijving van de dierproeven die bij het project horen, advies van de dierexperimentcommissie (hierna: DEC), besluit op de aanvraag/vergunning. Indien van toepassing, kunnen een bezwaarschrift en beslissing op dat bezwaarschrift eveneens onderdeel uitmaken van de documenten.

De CCD heeft openbaarmaking van de 23 aanvragen en de onderliggende documenten geheel geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob. Volgens de CCD wegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de onderzoekers en de leden van de DEC, en het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van Erasmus MC, het betrokken personeel en de DEC, zwaarder dan het belang van openbaarmaking, vanwege het risico op gerichte acties van dierenrechtenactivisten. Het gaat in de gevraagde documenten onder meer om gedetailleerde beschrijvingen van dierproeven en dierproeflocaties. Openbaarmaking van die informatie kan de voorbereiding en uitvoering van gerichte acties van dierenrechtenactivisten aanzienlijk vergemakkelijken, aldus de CCD.

Daarnaast moeten delen van de gevraagde documenten volgens de CCD eveneens worden geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob, omdat deze delen bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten.

Bij het besluit van 18 maart 2020 heeft de CCD daaraan toegevoegd dat zich onder de documenten interne adviezen van ambtenaren van het secretariaat aan de CCD bevinden. Voor zover de daarin opgenomen passages niet kunnen worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob, wordt openbaarmaking geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat het gaat om persoonlijke beleidsopvattingen in een document dat is bedoeld voor intern beraad, aldus de CCD.

Oordeel van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft overwogen dat de Wob van toepassing is op het verzoek en dat de CCD openbaarmaking van alle documenten geheel heeft mogen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob vanwege de vrees voor dierenrechtenactivisme.

Beoordeling van de (incidenteel) hoger beroepen

Omvang geschil

5.       Na de uitspraak van de rechtbank heeft Erasmus MC bij besluit van 19 juli 2021 in een andere Wob-procedure 6 documenten van een van de 23 dossiers openbaar gemaakt. De Afdeling volgt [appellant sub 1] niet in zijn stelling dat de CCD daarmee haar besluiten van 15 november 2019 en 18 maart 2020 heeft herroepen. Het besluit van 19 juli 2021 is immers niet genomen door de CCD en zij heeft haar standpunt gehandhaafd dat openbaarmaking van die documenten geweigerd mocht worden. Het besluit van 19 juli 2021 maakt geen deel uit van deze procedure.

6.       De Afdeling volgt [appellant sub 1] evenmin in zijn standpunt dat de anonieme niet technische samenvatting (hierna: NTS), die de CCD ingevolge artikel 10a1, zevende lid, van de Wod, zoals uitgewerkt in artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014, voor elk project openbaar moet maken, onderdeel uitmaakt van het geschil. Anders dan hij aanvoert, heeft de CCD bij het besluit van 15 november 2019 niet geweigerd de NTS’en openbaar te maken. De CCD heeft er in dat besluit op gewezen dat van iedere verleende vergunning de NTS op de website van de CCD wordt gepubliceerd, zodat die documenten al openbaar zijn en buiten het Wob-verzoek vallen. Aangezien de NTS’en anoniem dienen te blijven, zoals volgt uit de overwegingen hierna, heeft de CCD met juistheid volstaan met deze algemene vindplaats en niet gespecificeerd welke NTS’en betrekking hebben op de 23 projectaanvragen van Erasmus MC in 2018.

7.       [appellant sub 1] heeft hoger beroep ingesteld en Erasmus MC incidenteel hoger beroep. Omdat het betoog van Erasmus MC het meest verstrekkend is, zal de Afdeling het incidenteel hoger beroep eerst behandelen.

Het incidenteel hoger beroep: bijzondere openbaarmakingsregeling

8.       Erasmus MC betoogt dat de Wob niet van toepassing is op de gevraagde informatie, zijnde projectvergunningsdossiers, omdat daarvoor een bijzondere, uitputtende openbaarmakingsregeling is opgenomen in artikel 10a1, zevende lid, van de Wod, zoals uitgewerkt in artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014. Deze openbaarmakingsregeling is opgenomen ter uitvoering van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn. Volgens deze bijzondere openbaarmakingsregeling moet voor elk project een anonieme NTS worden gemaakt en worden alleen die NTS en eventuele latere aanvullingen daarop openbaar gemaakt om het publiek te informeren over dierproeven.

Volgens Erasmus MC is het met toepassing van de Wob besluiten over openbaarmaking van documenten zoals een projectvergunning, de bijbehorende aanvraag en/of het bij een DEC ingewonnen advies, onverenigbaar met de bedoeling van de Europese en nationale wetgever om alleen de NTS openbaar te maken. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, blijkt volgens Erasmus MC ook uit de memorie van toelichting bij de Wod dat deze wet aan openbaarmaking van projectvergunningsdossiers op grond van de Wob in de weg staat.

8.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:548) wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet.

8.2.    Volgens de preambule bij de Dierproevenrichtlijn, onder 41, is het, om ervoor te zorgen dat het publiek wordt geïnformeerd, van belang dat objectieve informatie over de projecten waarbij levende dieren worden gebruikt openbaar wordt gemaakt. Artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn schrijft daarom voor dat de NTS’en van toegelaten projecten en eventuele aanvullingen daarop worden gepubliceerd. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de NTS informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren, en het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan. De NTS van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel, aldus deze bepaling.

Artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn is op correcte wijze geïmplementeerd in artikel 10a1, zevende lid, van de Wod en artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014.

8.3.    De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de Wod geen bijzondere openbaarmakingsregeling bevat die voorgaat op de Wob, en in de onder 5.3 van haar uitspraak opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan toe dat artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn de openbaarmaking van informatie over projectvergunningsdossiers niet begrenst tot de NTS en dat artikel 10a1, zevende lid, van de Wod evenmin uitputtend van aard is. De Dierproevenrichtlijn verplicht alleen tot het actief openbaar maken van een NTS. Dat betekent dat het de lidstaten in beginsel vrij staat om het nationale recht, in dit geval de Wob, toe te passen met betrekking tot de openbaarmaking van andere documenten. Met andere woorden, de Dierproevenrichtlijn harmoniseert slechts een deel van het openbaarmakingsregime en regelt niets buiten de openbaarmaking van de NTS. Ook het doel van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn verzet zich in beginsel niet tegen openbaarmaking van documenten uit een projectvergunningsdossier op grond van de Wob, aangezien de richtlijn er juist (mede) op is gericht de transparantie over dierproeven te vergroten.

Verder hoeft toepassing van de Wob, anders dan Erasmus MC stelt, geen afbreuk te doen aan artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn en artikel 10a1, zevende lid, van de Wod, zoals uitgewerkt in artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014. Met de uitzonderingsgronden van de Wob kunnen bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de anonimiteit van de betrokken personen ook worden beschermd.

8.4.    Uit het voorgaande volgt dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over het antwoord op de door Erasmus MC opgeworpen vraag. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16, en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punten 39 en 40, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.

8.5.    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de Wob van toepassing is op het verzoek van [appellant sub 1].

Het betoog faalt.

9.       De Afdeling zal hierna beoordelen of de rechtbank eveneens terecht tot het oordeel is gekomen dat de CCD openbaarmaking van de gevraagde informatie heeft mogen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob en wat de betekenis van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn daarbij is.

Het hoger beroep: milieu-informatie en de vrees voor dierenrechtenactivisme

10.     [appellant sub 1] betoogt dat de in geding zijnde documenten milieu-informatie bevatten, zodat de motivering van de CCD om openbaarmaking van die documenten te weigeren alleen daarom al ondeugdelijk is.

[appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrees voor dierenrechtenactivisme in het algemeen gerechtvaardigd is en een concrete dreiging ten aanzien van Erasmus MC niet hoeft te worden aangetoond.

10.1.  Als er sprake is van milieu-informatie mag openbaarmaking daarvan niet worden geweigerd met een beroep op het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling. Voor zover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu, mag ook geen beroep worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit is bepaald in artikel 10, vierde en zesde lid, van de Wob. In het zevende lid, onder b, is bepaald dat openbaarmaking van milieu-informatie wel mag worden geweigerd als het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.

De CCD heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval er in een projectvergunningsdossier milieu-informatie zou staan, zij zich beroept op de in artikel 10, zevende lid, onder b, neergelegde weigeringsgrond, eveneens vanwege de vrees voor dierenrechtenactivisme. Gelet hierop zal de Afdeling eerst beoordelen of de gevraagde informatie mocht worden geweigerd vanwege die vrees. Als dat zo is, wordt niet meer toegekomen aan de vraag of de projectvergunningsdossiers milieu-informatie bevatten.

10.2.  De CCD heeft in de stukken en ter zitting bij de Afdeling nader uiteengezet dat zij het uitgangspunt hanteert dat bij besluiten op Wob-verzoeken zoveel mogelijk informatie uit projectvergunningsdossiers openbaar wordt gemaakt. In dit geval is echter verzocht om openbaarmaking van projectvergunningsdossiers die zien op één met naam genoemde vergunninghouder, namelijk Erasmus MC. Vanwege deze formulering van het Wob-verzoek is iedere zin van de documenten die de CCD openbaar zou maken, herleidbaar tot Erasmus MC. In de documenten staan verder namen van onderzoekers en andere personen die werkzaam zijn in het proefdierlaboratorium van Erasmus MC. Ook als die namen worden weggelakt, kan uit de overige informatie in de betrokken documenten eenvoudig worden afgeleid vanuit welke onderzoeksgroep de beschreven dierproeven worden uitgevoerd. Vervolgens kan via openbare informatie op de website van Erasmus MC worden achterhaald welke onderzoekers deel uitmaken van de betreffende onderzoeksgroep. De uitvoering van een dierproef kan dus ook worden gekoppeld aan de individuele onderzoeker op basis van andere informatie dan persoonsgegevens. Voor het DEC-advies geldt dat dit herleidbaar is tot de leden van de DEC. In deze situatie is het gerechtvaardigd om de vergaande en zeldzame beslissing te nemen om helemaal geen informatie openbaar te maken vanwege de vrees voor dierenrechtenactivisme, aldus de CCD.

De CCD wijst in dit verband op het belang dat de Europese wetgever hecht aan de mogelijke behoefte van vergunninghouders om anoniem te blijven, zoals volgt uit de preambule onder 41 en uit artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn. Omdat de gevraagde informatie bij openbaarmaking kan worden gekoppeld aan een NTS, en door de formulering van het Wob-verzoek direct duidelijk is dat die NTS bij een aan Erasmus MC verleende projectvergunning hoort, zou dit een sluiproute vormen om de werking van artikel 43 te omzeilen, aldus de CCD. Zij heeft daaraan toegevoegd dat door de publicatie van de NTS’en het publiek over begrijpelijke informatie beschikt waarmee het op grote lijnen kan controleren of de vergunning voldoet aan de wettelijke eisen, zodat het doel van de Wob ook al gedeeltelijk bereikt is als de projectvergunningsdossiers zelf niet openbaar worden gemaakt.

10.3.  Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (bijvoorbeeld het arrest van 13 november 1990, Marleasing, ECLI:EU:C:1990:395) moet bij de toepassing van nationaal recht, de nationale rechter dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken. Dat betekent in dit geval dat toepassing van de Wob geen afbreuk mag doen aan het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn.

Zoals hiervoor onder 8.2 en 8.3 al is vermeld, is artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn erop gericht de transparantie over dierproeven te vergroten, echter zonder dat daarbij bepaalde (bedrijfs)vertrouwelijke gegevens en de namen en adressen van de vergunninghouder en zijn personeel bekend worden gemaakt. In de preambule bij de Dierproevenrichtlijn, onder 41, is dit als volgt toegelicht: "Om ervoor te zorgen dat het publiek wordt geïnformeerd, is het van belang dat objectieve informatie over de projecten waarbij levende dieren worden gebruikt, openbaar wordt gemaakt. Hierdoor mogen geen eigendomsrechten worden geschonden noch vertrouwelijke informatie worden prijsgegeven. Gebruikers dienen daarom anonieme NTS’en van die projecten op te stellen, die de lidstaten moeten bekendmaken. De bekendmaking van de gegevens mag de anonimiteit van de gebruikers niet in het gedrang brengen".

In het Commissievoorstel van 5 november 2008, waarin de verplichting tot openbaarmaking van anonieme NTS’en werd voorgesteld, is de Commissie ingegaan op de reden waarom die anonimiteit niet in het gedrang mag komen. Volgens het Commissievoorstel komt deze verplichting voort uit de ontvangen feedback van de belanghebbende partijen (COM (2008) 543 definitief, blz. 8). In het bij dit Commissievoorstel behorende "Staff Working Paper", onder VI, blz. 47, wordt hierover nader toegelicht: "This section assesses the impact of extending the rights of the public to better access to information about the use of animals for scientific purposes. However, increased openness in this area must be balanced against concerns about intellectual property rights and safety of personnel and property." Ook in een ander werkdocument van de Commissie over de NTS ("Non-technical Project Summaries under Directive 2010/63/EU on the protection of animals used for scientific purposes" van 26 november 2021, blz. 8), dat is geüpdatet naar aanleiding van Verordening (EU) 2019/1010 waarbij de Dierproevenrichtlijn is gewijzigd, wordt het belang van de geheimhouding van namen en adressen van de vergunninghouder en zijn personeel benadrukt.

10.4.  Toepassing van de Wob op documenten uit een projectvergunningsdossier mag niet leiden tot een situatie waarin het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn niet wordt gewaarborgd. Toepassing van de Wob mag dus niet leiden tot een verplichting om alsnog gegevens openbaar te maken die volgens de NTS anoniem moeten blijven of die ertoe kunnen leiden dat de NTS is te herleiden tot de vergunninghouder of zijn personeel.

In dit geval heeft het Wob-verzoek betrekking op één met naam genoemde vergunninghouder. De CCD heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de gevraagde informatie over dierproeven daarom per definitie niet mogelijk is zonder de anonimiteit van in ieder geval de vergunninghouder in de NTS teniet te doen.

Uit de hiervoor vermelde achtergrond van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn volgt dat het garanderen van die anonimiteit in het belang van de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen is. De door de CCD ingeroepen weigeringsgronden liggen hiermee in lijn en kunnen daarom richtlijnconform worden uitgelegd. Omdat in artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn een risico voor de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen wordt verondersteld, moet er bij toepassing van die weigeringsgronden van worden uitgegaan dat die veiligheid in het geding komt bij openbaarmaking van gegevens die de anonimiteit van de NTS teniet doen. Anders dan [appellant sub 1] aanvoert, is daarom niet van belang of er in een concreet geval een reële kans bestaat op dierenrechtenactivisme.

Om het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn te verzekeren heeft de CCD in dit geval daarom een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die worden genoemd in artikel 10, tweede lid, onder e en g, en zevende lid, van de Wob dan aan het belang van openbaarmaking. Dit leidt ertoe dat openbaarmaking van de gevraagde informatie moest worden geweigerd.

Het betoog faalt.

11.     Omdat openbaarmaking van de gevraagde informatie, ook als dat milieu-informatie zou zijn, moest worden geweigerd met een beroep op de vrees voor dierenrechtenactivisme, hoeft de vraag of de projectvergunningsdossiers milieu-informatie bevatten niet te worden beantwoord.

Dat geldt ook voor de vragen of de CCD zich mocht beroepen op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob als grondslag voor de weigering tot openbaarmaking.

Eindoordeel

12.     Artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn is op juiste wijze geïmplementeerd in artikel 10a1, zevende lid, van de Wod en artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014. Geen van deze bepalingen kan worden aangemerkt als een bijzondere openbaarmakingsregeling die uitputtend van aard is, omdat zij alleen de openbaarmaking van de NTS regelen. De Wob is dus van toepassing naast deze bepalingen.

Toepassing van de Wob mag er echter niet toe leiden dat het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn verloren gaat. Dit betekent dat er op grond van de Wob geen informatie openbaar mag worden gemaakt die de anonimiteit van de NTS opheft. Als een Wob-verzoek, zoals in dit geval, betrekking heeft op één met naam genoemde vergunninghouder, mogen er geen documenten over dierproeven uit een projectvergunningsdossier openbaar worden gemaakt. Op basis van die informatie kan de bij die dierproeven behorende NTS namelijk worden achterhaald en gaat de anonimiteit daarvan verloren.

Uit de achtergrond van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn volgt dat die anonimiteit dient ter waarborging van de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen. De weigeringsgronden zoals neergelegd in artikel 10, tweede lid, onder e en g, en zevende lid, van de Wob kunnen daarom richtlijnconform worden uitgelegd. Dit betekent dat de CCD de gevraagde informatie terecht heeft geweigerd met toepassing van die weigeringsgronden.

13.     Het incidenteel hoger beroep van Erasmus MC is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is eveneens ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust, omdat de rechtbank de weigeringsgronden van de Wob niet richtlijnconform heeft uitgelegd.

14.     De CCD hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. De Vries-Biharie
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022

611

BIJLAGE - WETTELIJK KADER (zoals dat gold ten tijde van belang)

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 10

1. […].

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a-d. […];

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

f. […];

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

3. […].

4. Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu […].

5. […].

6. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.

7. Het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;

b. de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.

8. Voorzover het vierde lid, eerste volzin, niet van toepassing is, wordt bij het toepassen van het eerste, tweede en zevende lid op milieu-informatie in aanmerking genomen of deze informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.

Wet op de dierproeven

Artikel 10a1

1-6. […].

7. De niet-technische samenvatting van een project waarvoor de centrale commissie dierproeven een projectvergunning heeft verleend en de eventuele aanvullingen daarop, worden op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze bekend gemaakt. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het indienen van de niet-technische samenvatting en de eventuele aanvullingen daarop door de aanvrager dan wel vergunninghouder.

8. […].

Artikel 10a2

1. De centrale commissie dierproeven verleent slechts een projectvergunning voor een project indien:

a-b. […];

c. het project zo is opgezet dat de dierproeven zo humaan en milieuvriendelijk mogelijk kunnen worden uitgevoerd; en

d. […].

Dierproevenregeling 2014

Artikel 4

1. Voor de niet-technische samenvatting van het project en eventuele aanvullingen hierop als gevolg van wijzigingen als bedoeld in artikel 10a5 van de wet, of een beoordeling van het project achteraf als bedoeld in artikel 10a1, eerste lid, onder d, van de wet, maakt de aanvrager respectievelijk vergunninghouder gebruik van het in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen model.

2. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting de volgende gegevens:

a. informatie over de doelstellingen van het project met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;

b. onderbouwing dat aan het vereiste op het gebied van vervanging, vermindering en verfijning zoals neergelegd in de artikelen 1d en 10, tweede lid, van de wet wordt voldaan.

3. De aanvrager zorgt ervoor dat de niet-technische samenvatting anoniem is en geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel bevat.

4. De centrale commissie dierproeven maakt zo snel mogelijk na de verlening van een projectvergunning de niet-technische samenvatting openbaar en vermeldt daarbij indien van toepassing dat het project achteraf wordt beoordeeld, en binnen welke termijn. De centrale commissie dierproeven maakt eventuele aanvullingen op een niet-technische samenvatting als gevolg van wijzigingen als bedoeld in artikel 10a5 van de wet, of een beoordeling van het project achteraf als bedoeld in artikel 10a1, eerste lid, onder d, van de wet, zo snel mogelijk na ontvangst openbaar. De centrale commissie dierproeven zorgt ervoor dat de niet-technische samenvatting tot vijf jaar na afloop van het project, dan wel, indien van toepassing, vijf jaar na afloop van de beoordeling van het project achteraf, door een ieder kan worden ingezien middels een doorzoekbare online databank.

Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/1010 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019

Artikel 43 Niet-technische samenvatting van het project

1.  Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens:

a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;

b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan.

De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.

2.  De lidstaten kunnen voorschrijven dat in de niet-technische samenvatting van het project wordt vermeld of een project aan een beoordeling achteraf zal worden onderworpen en zo ja, binnen welke termijn. Vanaf 1 januari 2021 zorgen de lidstaten er in een dergelijk geval voor dat de niet-technische samenvatting van het project uiterlijk zes maanden na de afronding van de beoordeling achteraf wordt geactualiseerd met de resultaten daarvan.

3.  De lidstaten publiceren tot en met 31 december 2020 de niet-technische samenvattingen van de toegelaten projecten en de eventuele aanvullingen daarop. Vanaf 1 januari 2021 dienen de lidstaten uiterlijk zes maanden na de vergunning de niet-technische projectsamenvattingen en eventuele aanvullingen via elektronische gegevensoverdracht in bij de Commissie ter publicatie.

4.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een gemeenschappelijk format vast voor de indiening van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 56, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De diensten van de Commissie ontwikkelen en onderhouden een doorzoekbare en vrij toegankelijke databank van niet-technische projectsamenvattingen en de eventuele aanvullingen daarop.