Uitspraak 202205452/2/R3


Volledige tekst

202205452/2/R3.
Datum uitspraak: 21 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,

verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2022 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan de gemeente Berg en Dal een omgevingsvergunning verleend voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend als gemeente Groesbeek sectie R, perceelnummers 411, 606, 608 667, 668 en 669 en sectie M, perceelnummers 570 en 696 (hierna: de ontgrondingsvergunning).

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De gemeente Berg en Dal en [verzoeker] hebben een nader stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2022, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge en ing. A.H.M. Eidhof, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente Berg en Dal, vertegenwoordigd door mr. H.J.I. Verouden en ing. T.M.P. Riemersma, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Om de wateroverlast in het dorp Breedeweg te verminderen worden infiltratiebekkens aangelegd waarin het van de helling afstromende hemelwater tijdelijk wordt gebufferd zodat het infiltreert in de bodem. Hiervoor is het nodig om grond te ontgraven. De gemeente Berg en Dal wil op twee locaties bij het dorp Breedeweg maatregelen treffen om wateroverlast te verminderen. Ten behoeve van het project "Breedeweg stroombaan 1" worden een waterretentie en een graft (een onderbreking van een helling) gerealiseerd. Het doel is het opvangen, vasthouden en het vertraagd afvoeren van oppervlaktewater. De bestreden vergunning voorziet in het ontgronden van 12.675 m3.

3.       [verzoeker] woont in de omgeving van de ontgrondingslocatie en heeft daarnaast de agrarische grond op het kadastrale perceel 412 (hierna: perceel 412), gesitueerd naast een ontgrondingslocatie, in eigendom. Volgens hem zal de ontgrondingsvergunning leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de bodem en het landschap.

Spoedeisend belang

4.       Ter zitting is gebleken dat de gemeente Berg en Dal zo snel mogelijk wil beginnen met de ontgrondingen. Daarom heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Beoordeling van het verzoek

5.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er onjuistheden in de ontgrondingsvergunning staan, dat hij vreest voor negatieve gevolgen op zijn agrarische grond en hij voert aan dat er geen rekening is gehouden met de gevolgen voor de natuur.

6.       [verzoeker] voert aan dat er een aantal onjuistheden zitten in de ontgrondingsvergunning.

Zo staat volgens [verzoeker] ten onrechte in de ontgrondingsvergunning dat het hemelwater zal worden afgevoerd, maar worden er geen buizen op de bodem van de retenties aangebracht volgens de bijgevoegde tekeningen.

Daarnaast voert [verzoeker] aan dat de afstand tussen de voorgenomen stroombaan en de erfgrens van het perceel 412 niet duidelijk waar te nemen is. Als de stroombaan dichter dan 4 m bij de erfgrens van perceel 412 komt, heeft dit grote nadelige consequenties voor dit perceel.

Verder voert [verzoeker] aan dat er ten onrechte wordt ontgrond op gronden die niet in eigendom zijn van de gemeente Berg en Dal. Ter zitting voert [verzoeker] aan dat er op de concepttekening van dwarsprofiel 4 ten onrechte een dijkje staat ingetekend en dat gelet hierop het water van perceel 412 niet door kan stromen.

6.1.    Het college stelt dat de afvoer van hemelwater zoveel mogelijk plaats zal vinden door infiltratie in de bodem, omdat daarmee ook in periode van droogte de verdroging wordt verminderd. Daarnaast is een aantal infiltratiebekkens met elkaar verbonden door duikers, om de waterafvoer bij onvoldoende infiltratie te garanderen. Verder stelt het college dat voor de aanleg van de duikers inmiddels een watervergunning op 27 december 2021 door het Waterschap Rivierenland is verstrekt. Voor zover [verzoeker] stelt dat dat in de ontgrondingsvergunning er ten onrechte van uit wordt gegaan dat hemelwater wordt afgevoerd, omdat uit de tekeningen niet blijkt dat er buizen worden aangebracht, overweegt de voorzieningenrechter dat het college daar wel vanuit kan gaan, omdat de buizen in de vorm van duikers middels een watervergunning zijn vergund en niet door middel van de bestreden ontgrondingsvergunning.

6.2.    Voor zover [verzoeker] vreest dat de afstand tussen de erfgrens van perceel 412 en een dichtstbijzijnde ontgrondingslocatie kleiner is dan 4 m, stelt het college dat de afstand van de insteek van de infiltratiebekkens tot de perceelsgrens van perceel 412 overal minimaal 4 m bedraagt. Deze minimale afstand voorkomt eventuele nadelige beperkingen voor de percelen naast de ontgrondingslocaties, aldus het college. [verzoeker] heeft niet gemotiveerd waarom dit standpunt onjuist zou zijn.

6.3.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat dwarsprofiel 4 onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning voor de aanleg van de retentiebekken, de graft en het onderhouds- en wandelpad van 25 maart 2022 (hierna: de aanlegvergunning) en dus niet van de bestreden ontgrondingsvergunning. Weliswaar stond op de ontwerptekening van dwarsprofiel 4 een dijkje aangegeven naast de bestaande retentiebekken, maar uit het definitieve dwarsprofiel behorende bij de aanlegvergunning volgt dat er geen grondwal aan de zuidzijde van het bestaande bekken zal worden aangelegd. Volgens het college vinden er dus ook geen werkzaamheden op de gronden van [verzoeker] plaats. Gelet op het vorenstaande mist het betoog feitelijke grondslag.

7.       [verzoeker] vreest voor overlast op perceel 412. Volgens hem zal zijn landbouwgrond voor een deel gaan verdrogen, omdat door de ontgronding de lössgrond met een leemgrond als ondergrond zal worden afgegraven, terwijl deze bodem goed tegen droogte kan. Daarnaast vreest [verzoeker] ook voor vernatting op zijn landbouwgrond, omdat volgens hem door de ontgronding een groot deel van het water van het naastgelegen perceel 412 niet meer natuurlijk kan wegstromen, waardoor het water op het landbouwperceel blijft staan. Een andere manier van het afvoeren van het water is niet mogelijk door de natuurlijke glooiingen in het landschap. Het gevolg is dat op die plekken de gewassen meer en langer in het water blijven staan met als gevolg rot en extra ziekten. Daarbij vreest [verzoeker] ook dat er hierdoor extra muggen en knutten zullen voorkomen op zijn landbouwgrond.

7.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de ontgrondingswerkzaamheden niet op perceel 412 plaats zullen vinden. Het college stelt dat er door de ontgrondingswerkzaamheden ook geen effecten op perceel 412 zijn te verwachten. De ontgravingsdiepte van de infiltratiebekkens blijft meer dan 3 m boven de grondwaterstand. Daardoor is   er geen negatief effect op de grondwaterstand. De aanleg van de infiltratiebekkens zal daarom ook niet leiden tot een snellere uitdroging van naastgelegen percelen. Na aanleg zal door buffering van hemelwater in de infiltratiebekkens en infiltratie van dat water in de bodem het grondwater zelfs worden aangevuld. Verder stelt het college dat bij wateroverlast door hevige neerslag de aan het infiltratiebekken grenzende gronden een snellere en betere ontwatering krijgen. Het college stelt zich op het standpunt dat door de aanleg van de infiltratiebekkens de afwatering van perceel 412 niet zal wijzigen, omdat er geen barrières worden gecreëerd. Het perceel kan op de bestaande wijze in noordoostelijke richting blijven afwateren, aldus het college. [verzoeker] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen concrete aanknopingspunten dat schade op de landbouwgrond van [verzoeker] zal ontstaan.

8.       [verzoeker] voert aan dat er geen rekening is gehouden met de gevolgen voor het nationaal landschap de Gelderse poort.

8.1.    Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] doelt op het landschap rondom de ontgrondingslocaties. Hij stelt niet dat de natuur zal verslechteren, maar dat het landschap ten onrechte wordt afgevlakt. Ter zitting heeft de gemeente Berg en Dal toegelicht dat het gaat om een kleine ophoging, die nauwelijks waarneembaar is. Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de voorzieningenrechter dat de ophoging mogelijk wordt gemaakt door de aanlegvergunning en niet door de bestreden ontgrondingsvergunning. Gelet op het vorenstaande en gelet wat [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat bij het verlenen van de ontgrondingsvergunning landschappelijke waarden, onvoldoende in de afweging zijn betrokken.

Conclusie

9.       Gelet op het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Verheij
voorzieningenrechter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022

867