Uitspraak 202201240/1/A2


Volledige tekst

202201240/1/A2.
Datum uitspraak: 21 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Ravenswaaij, gemeente Buren,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 januari 2022 in zaak nr. 21/1604 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Buren.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 12 februari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.H. Merx, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van het perceel met woning [locatie] te Ravenswaaij. Zij heeft bij aanvraagformulier met als datum 30 januari 2020 bij het college een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend.

2.       Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 mei 2020 ten grondslag gelegd dat het aanvraagformulier onvoldoende gegevens bevatte om het verzoek te kunnen beoordelen. Het college heeft geprobeerd om telefonisch en per e-mail contact met [appellant] op te nemen, maar dat is niet gelukt. Vervolgens heeft het college [appellant] bij brief van 17 april 2020 in de gelegenheid gesteld om haar aanvraag binnen vier weken aan te vullen. Het college heeft echter geen aanvullende stukken van [appellant] ontvangen. Daarom heeft het met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) besloten haar aanvraag om een tegemoetkoming in planschade niet te behandelen.

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen.

Het hoger beroep

4.       [appellant] kan zich niet vinden in de uitspraak van de rechtbank. Zij voert aan dat zij aan alle vereisten voor een correcte aanvraag heeft voldaan. Ze heeft haar aanvraag tijdig ingediend en aanvullende stukken naar de gemeente gestuurd. Zij stelt dat zij de brief van het college van 17 april 2020 niet heeft ontvangen.

4.1.    In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college het volgende vermeld. Uit de aanvraag bleek niet op welke planologische maatregel het verzoek betrekking had. De bijlagen die volgens de aanvraag per separate post zouden worden opgestuurd, heeft het college niet ontvangen. Pas in de bezwaarfase heeft [appellant] aangegeven op welk ruimtelijk besluit de aanvraag betrekking had. Volgens het college was onduidelijk of de aanvraag een verzoek om een tegemoetkoming in planschade betrof en wist het college daarom niet of de procedureverordening op de aanvraag van toepassing was.

4.2.    Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, luidt: "Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a. [..]

b. [..]

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen."

4.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraken van 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5291, en 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:715) geldt als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het stuk is verzonden. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie is.

Niet in geschil is dat de brief van 17 april 2020 niet aangetekend is verzonden. De brief bevat de juiste adressering en daarop is ‘20 APR. 2020’ als verzenddatum gestempeld. Het college heeft ter zitting verklaard dat de gemeente beschikt over een verzendadministratie genaamd Join. Het college heeft echter geen uitdraai uit deze verzendadministratie over de verzending van de brief van 17 april 2020 overgelegd. Dit betekent dat het college de verzending van de brief van 17 april 2020 niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat moet worden aangenomen dat de brief niet is verzonden.

4.4.    Uit het voorgaande volgt dat het college [appellant] niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar aanvraag aan te vullen en dus niet heeft voldaan aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het college mocht de aanvraag daarom niet buiten behandeling stellen.

4.5.    Het betoog slaagt.

Slotsom

5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellant] bij de rechtbank gegrond verklaren en het besluit van het college van 12 februari 2021 vernietigen, omdat het besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat niet is gebleken dat [appellant] in beroep of hoger beroep kosten heeft gemaakt.

Wat betekent deze uitspraak?

7.       Het college moet een nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar nemen. Daarbij kan het college gebruik maken van alle stukken en informatie die [appellant] in de aanvraag en in de bezwaarfase heeft gegeven. Het college kan bij [appellant] nadere stukken opvragen als die nodig zijn voor het nemen van het nieuwe besluit. [appellant] kan ook zelf nadere stukken bij het college indienen. Het college moet het besluit voorbereiden met inachtneming van de daarvoor geldende regelingen. Het college mag de aanvraag van [appellant] niet opnieuw buiten behandeling stellen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

III.      verklaart het beroep van [appellant] bij de rechtbank gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Buren van 12 februari 2021, kenmerk Z.026821/D.081814;

V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Buren aan [appellant] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Oranje
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022

507