Uitspraak 202206374/2/R4


Volledige tekst

202206374/2/R4.
Datum uitspraak: 20 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Doorwerth, gemeente Renkum,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Renkum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], 2022" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en [verzoekers] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2022, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. J. oude Egbrink, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Ruiter, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet onder meer in het realiseren van een woning op het perceel [locatie] te Doorwerth. [verzoekers] wonen naast het perceel en vrezen dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij hebben het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend omdat zij verwachten dat, als het plan in werking treedt, op korte termijn een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning zal worden ingediend. Zij wijzen erop dat de eigenaar van het perceel niet schriftelijk heeft verklaard dat hij geen omgevingsvergunning zal aanvragen totdat uitspraak is gedaan op het beroep tegen het bestemmingsplan.

3.       De raad heeft schriftelijk meegedeeld dat de eigenaar van het perceel "nog (totaal) geen voornemen" heeft om een omgevingsvergunning aan te vragen, mede omdat [verzoekers] beroep hebben ingesteld tegen het bestemmingsplan. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat de eigenaar de verlening van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor het vernielen van rustplaatsen van beschermde vleermuizen wil afwachten en dat het misschien wel een jaar kan duren voordat hij een omgevingsvergunning voor bouwen zal aanvragen.

4.       Gelet op de toelichting van de raad ziet de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure thans een voorlopige voorziening wordt getroffen. Anders dan [verzoekers] veronderstellen is voor de conclusie dat bij het verzoek een spoedeisend belang ontbreekt niet vereist dat de eigenaar van het perceel schriftelijk toezegt dat geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd totdat uitspraak is gedaan op hun beroep. Het gaat erom of kan worden uitgesloten dat op niet al te lange termijn een aanvraag zal worden ingediend. Die situatie is hier aan de orde omdat geen zicht is op een aanvraag. Als een aanvraag wordt ingediend, dan kunnen [verzoekers] een nieuw verzoek om voorlopige voorziening indienen.

5.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Veldwijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022

912