Uitspraak 202205358/2/R3


Volledige tekst

202205358/2/R3.
Datum uitspraak: 14 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], beiden wonend te De Lier, gemeente Westland (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Westland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2022 heeft de raad van de gemeente Westland het bestemmingsplan "Kralingerpad te De Lier" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Rijk Zwaan Zaadteelt en Zaadhandel B.V. heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselerdijk, en de raad, vertegenwoordigd door J.E.G. van Veldhuizen en A. de Waal, zijn verschenen. Verder is ter zitting Rijk Zwaan, vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Voorhout, vergezeld door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plangebied ligt in De Lier tussen de hoofdlocatie van het bedrijf Rijk Zwaan aan de Burgemeester Crezéelaan 40 en het Kralingerpad, achter de begraafplaats aan de Burgemeester Crezéelaan 28. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 6 ha. Aan de gronden in het plangebied is grotendeels de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" toegekend, met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - zaadteelt en zaadveredelingsbedrijf". Ten westen daarvan is aan een smalle strook de bestemming "Groen toegekend, met daarnaast een strook waaraan de bestemming "Water" is toegekend.

Met het bestemmingsplan beoogt de raad een nieuw gebouw voor Rijk Zwaan mogelijk te maken. Rijk Zwaan wil dat gebouw gaan gebruiken als Zaadtechnologisch Centrum (ZTC). In het gebouw zal opslag en bewerking van zaden en verwerking van vruchten plaatsvinden. Daarnaast is in het gebouw een uitbreiding van het hoofdkantoor met een ruimte voor multifunctioneel ontmoeten voorzien. Met het plan wordt verder een verbreding van de watergang langs het Kralingerpad van 2 m naar 10 m mogelijk gemaakt.

[verzoeker] woont aan de [locatie], op korte afstand ten oosten van het plangebied. Hij vreest dat de bouwmogelijkheden van dit bestemmingsplan tot een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat zullen leiden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om het plan te schorsen totdat in de bodemprocedure uitspraak op zijn beroep is gedaan.

Spoed

3.       Rijk Zwaan heeft al een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend om het beoogde nieuwe gebouw te kunnen realiseren. De raad heeft op de zitting naar voren gebracht dat het college op de aanvraag zal beslissen zodra het bestemmingsplan in werking treedt. [verzoeker] heeft daarom een spoedeisend belang bij de gevraagde schorsing van het bestemmingsplan.

Beoordeling verzoek

4.       [verzoeker] heeft in beroep verschillende gronden tegen het bestemmingsplan aangevoerd. Kort weergegeven komen deze gronden er in de eerste plaats op neer dat een gebouw zoals het bestemmingsplan nu mogelijk maakt in strijd is met de Omgevingsverordening Zuid-Holland en niet passend is in het glastuinbouwgebied. In de tweede plaats voert [verzoeker] aan dat met het plan voor hem geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd, gelet op de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en de te verwachten vrachtwagenbewegingen en daarmee gepaard gaande laad- en losactiviteiten in de buurt van zijn perceel. Tot slot is het bestemmingsplan volgens hem in strijd is met de Wet natuurbescherming.

5.       Naar het oordeel van de voorzieningenrechter lenen de aangevoerde beroepsgronden zich niet voor integrale beoordeling in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Een nadere beoordeling zal in de bodemprocedure moeten plaatsvinden. In deze voorlopige voorzieningenprocedure volstaat de voorzieningenrechter met een beoordeling of er, gelet op de beroepsgronden, op voorhand voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

De voorzieningenrechter is niet gebleken van dergelijke redenen. De voorzieningenrechter acht van betekenis dat de raad heeft onderkend dat het plangebied deel uitmaakt van het in de Omgevingsverordening aangewezen glastuinbouwgebied, en heeft gemotiveerd waarom hij het beoogde ZTC passend in dit gebied acht. Voor zover aanleiding bestaat om te betwijfelen of de mogelijk gemaakte bebouwing in overeenstemming is met de toepasselijke regels uit de Omgevingsverordening, is van belang dat de Omgevingsverordening ruimte biedt voor uitzonderingen op die regels. Daar komt bij dat de raad op de zitting naar voren heeft gebracht dat het bestemmingsplan is afgestemd met de provincie Zuid-Holland. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat de raad de gevolgen voor de woon- en leefomgeving van onder meer [verzoeker] heeft beoordeeld aan de hand van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", en gemotiveerd heeft geconcludeerd dat ook ter plaatse van de woning van [verzoeker] sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op voorhand is de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze beoordeling niet houdbaar is. Wat betreft de gestelde strijd met de Wet natuurbescherming acht de voorzieningenrechter van belang dat het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied op ongeveer 5 km afstand van het perceel van [verzoeker] ligt. Zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe woon- en leefomgeving is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet verweven met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dat betekent dat deze beroepsgrond in de bodemprocedure niet kan leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan.

6.       De voorzieningenrechter overweegt verder dat niet is gebleken dat het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die in betekenende mate ingrijpender zijn voor [verzoeker] dan de ontwikkelingen die het voorgaande bestemmingsplan ter plaatse mogelijk maakte. Het perceel van [verzoeker] bevindt zich te midden van een groter gebied waarbinnen veel glastuinbouw en andere bedrijvigheid is toegestaan en ook plaatsvindt. Ook onder het voorgaande bestemmingsplan was direct ten westen van het perceel van [verzoeker] glastuinbouw mogelijk. Voor zover het nieuwe bestemmingsplan in het gebied een andere verhouding tussen kassen, bedrijfsgebouwen en kantoren mogelijk maakt dan het voorgaande bestemmingsplan, doet dat er niet aan af dat het voorgaande bestemmingsplan al bedrijfsgebouwen en kantoren op korte afstand van het perceel van [verzoeker] toestond. Ook maakte het voorgaande bestemmingsplan (met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid) bebouwing van 20 m hoog in de vorm van een bedrijfsgebouw van 12 m hoog met daar bovenop een kas mogelijk. De voorzieningenrechter ziet niet in dat een bedrijfsgebouw van 15 m hoog, zoals in het nieuwe bestemmingsplan is toegestaan, zodanig negatievere gevolgen voor [verzoeker] zal hebben, dat dit schorsing van het bestemmingsplan in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure rechtvaardigt.

Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het nieuwe bestemmingsplan vrachtwagenbewegingen en laad- en losactiviteiten mogelijk maakt die onder het oude plan niet mogelijk waren. Op voorhand ziet de voorzieningenrechter niet in dat juist van de nieuwe functie van zaadteelt- en zaadveredelingsbedrijf een relevant grotere verkeersgeneratie is te verwachten. Ook bevat het nieuwe bestemmingsplan, net als het voorgaande, geen regeling over specifieke locaties bij bedrijfsbebouwing waar laden en lossen is toegestaan. Voor zover in de bodemprocedure niettemin tot het oordeel wordt gekomen dat de raad op dit punt geen juiste beoordeling heeft gemaakt, acht de voorzieningenrechter van belang dat zo nodig alsnog maatregelen getroffen zullen kunnen worden om de geluidbelasting op het perceel van [verzoeker] te verminderen. Ook hierin vindt de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om het bestemmingsplan te schorsen.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Verheij
voorzieningenrechter

w.g. Witsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022

727