Uitspraak 202100236/1/R3


Volledige tekst

202100236/1/R3.
Datum uitspraak: 14 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Bergambacht, gemeente Krimpenerwaard,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Krimpenerwaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kadijk 4a-6 Bergambacht" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 november 2022, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Beukema-Veldkamp en A. van Houtem, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. A. Knottnerus, bijgestaan door mr. W. van Galen, advocaat in Utrecht, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op de locatie Kadijk 4a-6 in Bergambacht.

Aan de gronden van het plangebied was in het vorige bestemmingsplan overwegend een agrarische bestemming toegekend. Het bestreden plan voorziet grotendeels in de bestemming "Bedrijf", waardoor een buitenopslag bij de ter plaatse aanwezige timmerwerkplaats mogelijk wordt gemaakt. [partij] is de eigenaar van het bedrijf en de initiatiefnemer van het plan.

2.       [appellant] woont ten zuiden van het plangebied, op de [locatie] in Bergambacht. Zijn beroep richt zich vooral tegen de manier waarop het plan tot stand is gekomen.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Ontvankelijkheid

4.       De raad stelt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

4.1.    Op grond van de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Artikel 6:13 van de Awb luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

[appellant] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

4.2.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786), overweegt de Afdeling dat artikel 6:13 van de Awb aan [appellant] niet zal worden tegengeworpen, gelet op de totstandkoming van het bestreden besluit met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het beroep is daarom ontvankelijk.

Inspraak

5.       [appellant] betoogt dat hij en enkele andere omwonenden niet de mogelijkheid hebben gehad om daadwerkelijk inspraak te krijgen over het plan. Om die reden zou de procedure in zijn geheel over moeten worden gedaan. [appellant] voert, samengevat weergegeven, aan dat er voorafgaand aan de planvaststelling afspraken zijn gemaakt tussen de initiatiefnemer en een aantal omwonenden, over de in het plan voorziene ontwikkeling en over woningbouw op de gronden ten zuiden van het plangebied. De raad was weliswaar geen partij bij deze overeenkomst, maar door de overeenkomst toe te staan en [appellant] en een aantal andere omwonenden in het duister te houden over de gemaakte afspraken, is het democratisch proces volgens hem ondermijnd.

5.1.    Niet in geschil is dat de initiatiefnemer voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan gesprekken heeft gevoerd met verschillende omwonenden ten oosten en zuidoosten van het plangebied. Naar aanleiding van die gesprekken zijn afspraken gemaakt, die zijn neergelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de betreffende omwonenden. De raad heeft op zitting gesteld dat

[appellant] bij dit proces niet is betrokken, omdat de gesprekken vooral gingen over de uitbreiding van de bedrijfsbestemming aan de oostzijde van het plangebied. Weliswaar is er ook gesproken over het ontwikkelen van woningbouw op het open grasland ten zuiden van het plangebied, nabij het perceel van [appellant], maar dit zijn mogelijke toekomstige plannen die nog niet zeker zijn. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten om aan dit standpunt van de raad te twijfelen.

5.2.    De Afdeling overweegt dat in deze procedure uitsluitend het bestemmingsplan "Kadijk 4a-6 Bergambacht" ter beoordeling voorligt. Dat plan voorziet in de uitbreiding van de bedrijfsbestemming op de locatie Kadijk 4a-6 in Bergambacht. Dit betekent dat wat [appellant] in deze procedure heeft aangevoerd over de tussen de initiatiefnemer en enkele omwonenden gesloten privaatrechtelijke overeenkomst niet aan de orde kan komen. De Afdeling kan evenmin een inhoudelijk oordeel geven over eventuele toekomstige plannen voor woningbouw op de gronden die zijn gelegen ten zuiden van het plangebied, nabij het perceel van [appellant]. De huidige grotendeels agrarische bestemming van dit grasland wordt met het bestemmingsplan "Kadijk 4a-6 Bergambacht" niet gewijzigd. Als voor deze gronden een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld kan de bestemming wijzigen. Tegen een nieuw besluit kan [appellant] rechtsmiddelen aanwenden.

De omstandigheid dat [appellant] niet is betrokken bij de gesprekken voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, kan geen reden vormen voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet in stand kan blijven. De Afdeling stelt vast dat het plan in overeenstemming met de Wet ruimtelijke ordening is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Deze wetten verplichten niet tot het voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan bieden van inspraak. De omstandigheid dat [appellant] en enkele andere omwonenden geen inspraak zou zijn geboden in de fase voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Verder is niet gebleken dat niet op de juiste wijze toepassing is gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpplan heeft vanaf 24 juni 2020 zes weken ter inzage gelegen en een ieder kon daarover zienswijzen naar voren brengen. [appellant] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

Gemeentelijk beleid

6.       [appellant] betoogt dat in de toelichting bij het plan ten onrechte een verwijzing ontbreekt naar de op 28 oktober 2008 vastgestelde gemeentelijke structuurvisie "Beleef Bergambacht" (hierna: de gemeentelijke structuurvisie). Deze verwijzing was wel opgenomen in paragraaf 3.3.1 van de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en die omstandigheid was volgens [appellant] de reden waarom hij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht.

Op zitting is gebleken dat [appellant] vreest dat de in de gemeentelijke structuurvisie opgenomen groen-blauwe zone zal worden aangetast als gevolg van woningbouw op de gronden ten zuiden van het plangebied.

6.1.    De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt een gebrek bevat. De Afdeling overweegt allereerst dat, anders dan de planregels en de verbeelding, de plantoelichting geen juridisch bindend deel van het bestemmingsplan is. Verder is van belang dat de raad op zitting heeft toegelicht dat in de toelichting bij het bestreden besluit weliswaar geen paragraaf is opgenomen over de gemeentelijke structuurvisie, maar dat de in het plan voorziene uitbreiding van de bedrijfsbestemming zich wel met de structuurvisie verdraagt. [appellant] heeft dit standpunt van de raad desgevraagd op zitting niet weersproken. Het betoog slaagt niet.

Voor zover [appellant] vreest dat de in de gemeentelijke structuurvisie opgenomen groen-blauwe zone zal worden aangetast als gevolg van woningbouw op de gronden ten zuiden van het plangebied, verwijst de Afdeling naar overweging 5.2 van deze uitspraak, waarin is overwogen dat de Afdeling zich in deze procedure niet kan uitspreken over eventuele toekomstige plannen voor woningbouw op gronden die buiten het plangebied zijn gelegen.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Kemerink op Schiphorst-Hofman, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kemerink op Schiphorst-Hofman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022

933