Uitspraak 202200017/2/A3


Volledige tekst

202200017/2/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Stramproy, gemeente Weert,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 november 2021 in zaak nr. 21/788 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Weert.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2020 heeft het college beslist op een verzoek van [onderzoeksjournalist] om openbaarmaking van documenten.

Bij besluit van 17 december 2020 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 november 2021 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 december 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is [onderzoeksjournalist] ter zitting verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Waar gaat deze zaak over?

2.       Op 11 januari 2020 is een artikel in dagblad De Limburger verschenen. De strekking daarvan is dat [verzoeker] als burgemeester niet integer zou hebben gehandeld bij de verstrekking van subsidies, waaronder aan een stichting waarvan hijzelf de voorzitter is. Een raadslid, [naam raadslid], was ook werkzaam voor deze stichting.

Op 17 januari 2020 is [verzoeker] geïnformeerd over het feit dat het college een integriteitsonderzoek uitvoert naar een ambtenaar die mogelijk door hem bevoordeeld zou zijn bij subsidieverstrekkingen.

In het tijdvak van 15 tot en met 19 januari 2020 heeft [verzoeker] 9.000 e-mails permanent verwijderd uit zijn gemeentelijke werkaccount, waarna er nog 7 e-mails in zijn inbox resteerden.

Op 31 januari 2020 heeft het college in verband met het lopende integriteitsonderzoek opdracht gegeven om de digitale werkomgeving van [verzoeker] veilig te stellen. Er is een back-up gemaakt die is opgeslagen op een externe harde schijf, verzegeld en opgeslagen in een kluis op het gemeentehuis.

[verzoeker] heeft zich op 1 februari 2020 ziek gemeld. Zijn taken als burgemeester heeft hij per die datum tijdelijk neergelegd. Deze taken zijn daarna niet weer opgenomen.

Op 18 februari 2020 heeft [onderzoeksjournalist], werkzaam bij De Limburger, bij het college een verzoek ingediend om, kort gezegd, openbaarmaking van informatie over de contacten tussen [verzoeker] en [raadslid].

Op 20 april 2020 heeft de gemeente naar aanleiding van het verzoek de digitale werkomgeving van [verzoeker] opnieuw veiliggesteld om deze te kunnen onderzoeken.

Bij besluit van 8 juli 2020 heeft het college besloten om 67 documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken.

Het college heeft bij besluit van 17 december 2020 het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het door [verzoeker] tegen het besluit van 17 december 2020 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

Het verzoek om een voorlopige voorziening

3.       [verzoeker] heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet gerechtigd is om naar aanleiding van nieuwe verzoeken om openbaarmaking van gegevens, of anderszins, zijn in beslaggenomen werkomgeving opnieuw te doorzoeken en zich daarin bevindende informatie openbaar te maken. Hij verzoekt om de besluiten van 8 juli 2020 en 17 december 2020 en de uitspraak van de rechtbank te schorsen.

Als spoedeisend belang bij zijn verzoek stelt [verzoeker] ten eerste dat het college zijn digitale werkomgeving op onrechtmatige wijze heeft veiliggesteld, in beslaggenomen en doorzocht. Dit betekent volgens hem dat zijn privacy is geschonden. Omdat het besluit van 8 juli 2020 op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen, is ook de openbaarmaking van de documenten onrechtmatig. [verzoeker] wil met zijn verzoek voorkomen dat het college opnieuw zijn digitale werkomgeving gaat doorzoeken naar aanleiding van nieuwe verzoeken om openbaarmaking van gegevens.

Ten tweede stelt [verzoeker] dat [onderzoeksjournalist] inmiddels opnieuw een verzoek op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo-verzoek) heeft ingediend. Het college heeft 1.100 documenten uit zijn digitale werkomgeving geselecteerd die het geheel of gedeeltelijk openbaar wil maken. Door openbaarmaking van deze documenten loopt hij het risico om bedreigd te worden. [verzoeker] stelt dat hij door de voorzieningenrechter van de rechtbank in die procedure in een onmogelijke positie wordt geplaatst, omdat hij niet kan toelichten waarom deze documenten bij uitsluiting tot het domein van de burgemeester behoren en openbaarmaking van deze documenten risico’s voor hem kan meebrengen. Daarom heeft hij een spoedeisend belang bij een uitspraak in deze procedure.

Ten derde stelt [verzoeker] dat hij materiële schade heeft geleden als gevolg van de juridische procedures die hij heeft moeten voeren en dat hij immateriële schade heeft geleden door de gemaakte inbreuk op zijn privacy, de door hem ervaren frustratie en stress bij het doorzoeken van zijn gegevens en de aantasting van zijn eer en goede naam.

Beoordeling

3.1.    [verzoeker] kan met zijn verzoek niet bewerkstelligen dat de besluiten van 8 juli 2020 en 17 december 2020 en de uitspraak van de rechtbank worden geschorst. Omdat [verzoeker] de rechtbank naar aanleiding van het besluit op het verzoek van 8 juli 2020 niet heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat de documenten in afwachting van het besluit op bezwaar niet openbaar worden gemaakt, heeft het college deze documenten inmiddels openbaar gemaakt. [verzoeker] kan met het indienen van het verzoek niet bereiken dat de gevolgen van deze openbaarmaking feitelijk ongedaan worden gemaakt.

3.2.    Voor zover [verzoeker] heeft verzocht om te bepalen dat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet gerechtigd is om zijn digitale werkomgeving opnieuw te doorzoeken en daarin bevindende informatie openbaar te maken, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld, kan hij aan de mogelijke herhaalde doorzoeking van zijn digitale werkomgeving, geen spoedeisend belang in deze procedure ontlenen. Het door [verzoeker] gestelde belang ziet op feitelijke handelingen en/of besluiten in een andere procedure. Voor zover [verzoeker] meent dat zijn privacy is geschonden omdat het college zijn werkaccount op onrechtmatige wijze heeft veiliggesteld, in beslag genomen en doorzocht, kan hij een procedure bij de Autoriteit Persoonsgegevens aanhangig maken. Dat heeft hij inmiddels ook gedaan.

Indien opnieuw een Woo-verzoek bij het college wordt ingediend, waarbij wordt verzocht om openbaarmaking van andere gegevens uit de digitale werkomgeving van [verzoeker], overweegt de voorzieningenrechter dat dit een zelfstandig verzoek is dat het college op de eigen merites zal moeten beoordelen. Het tweede verzoek om informatie van [onderzoeksjournalist] gaat over andere informatie dan zijn eerste verzoek. Indien [verzoeker] de openbaarmaking van documenten naar aanleiding van het tweede verzoek wil voorkomen, staan in die procedure rechtsmiddelen open. De vraag of de openbaarmaking van die documenten onrechtmatig is, zal ook in die procedure moeten worden beantwoord.

Verder kan het door [verzoeker] gestelde risico op bedreigingen geen spoedeisend belang opleveren omdat hij dit niet heeft onderbouwd. De door [verzoeker] gestelde geleden schade levert ook geen spoedeisend belang op omdat van een financiële noodsituatie niet is gebleken.

4.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Wortmann
voorzieningenrechter

w.g. Larsson-van Reijsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022

978