Uitspraak 202205075/2/R3


Volledige tekst

202205075/2/R3.
Datum uitspraak: 30 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Zwijndrecht,

en

de raad van de gemeente Zwijndrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Hofje Prinses Margrietstraat 10 Zwijndrecht" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 november 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Huijgens, ing. M. van Dijk en ir. T. van Amelsvoort, zijn verschenen. Verder is ter zitting SDO Zwijndrecht B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Prinses Margrietstraat 10 te Zwijndrecht, waarop een bestaande woning en een winkelruimte aanwezig zijn, naar tien levensloopbestendige woningen.

3.       [verzoeker] woont aan de [locatie 2] direct ten zuiden van het plangebied. Als gevolg van het plan vreest hij voor de aantasting van het bestaande groen achter de erfgrens van zijn perceel en voor een inbreuk op zijn privacy. Om deze redenen kan hij zich niet verenigen met het bestemmingsplan.

Spoedeisend belang

4.       Ter zitting is het volgende met partijen besproken. Voor de realisatie van de in het plangebied voorziene woningen dient eerst de bestaande bebouwing te worden gesloopt. Omdat zich mogelijk beschermde diersoorten in het plangebied bevinden heeft in het kader van het bestemmingsplan ecologisch onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van deze soorten. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Prinses Margrietstraat te Zwijndrecht" van Econsultancy van 9 december 2021. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er aanvullend onderzoek moet worden gedaan naar potentiële nestlocaties van de huismus en de gierzwaluw, alsmede naar functies van het plangebied als zomer-, kraam-, paar- en individuele winterverblijfplaats voor de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Omdat de uitkomsten van dit onderzoek moeten worden afgewacht, alvorens er sloop- en/of bouwactiviteiten in het plangebied kunnen worden uitgevoerd, is in artikel 5.3.6 van de regels van het bestemmingsplan de voorwaardelijke verplichting opgenomen die luidt dat het uitvoeren van sloopwerkzaamheden binnen het plangrensgebied, dan wel grondwerkzaamheden ten behoeve van de plantontwikkeling, uitsluitend is toegestaan, indien uit een ecologisch onderzoek blijkt, dat de Wet natuurbescherming niet aan het slopen van de bestaande bebouwing in de weg staat en, indien wettelijk voorgeschreven, de provincie een eventueel benodigde ontheffing soortenbescherming verleent, en de in het ecologische onderzoek geadviseerde mitigerende of vervangende maatregelen zijn/worden getroffen voor, tijdens en na de afronding van de bouw van de nieuwe woningen.

5.       Ter zitting heeft SDO Zwijndrecht B.V. toegelicht dat het aanvullende onderzoek naar de aanwezigheid van de hiervoor genoemde soorten in het plangebied nog loopt, maar dat er naar alle waarschijnlijkheid een ontheffing soortenbescherming moet worden aangevraagd voor het verstoren van nestlocaties van de gierzwaluw. Dientengevolge is SDO Zwijndrecht B.V. niet voornemens om op korte termijn een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen in te dienen, omdat eerst de procedure op grond van de Wet natuurbescherming zal worden gevoerd. Gelet hierop bestaat aan de zijde van [verzoeker] op dit moment geen spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de in artikel 5.3.6 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting eraan in de weg staat dat er op dit moment onomkeerbare gevolgen kunnen optreden. Voor het kunnen uitvoeren van sloopwerkzaamheden of grondwerkzaamheden ten behoeve van de planontwikkeling moet immers de uitkomst van het aanvullende onderzoek soortenbescherming en de eventueel te volgen ontheffingsprocedure op grond van de Wet natuurbescherming worden afgewacht. Om deze reden bestaat nu geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Indien hangende de beroepsprocedure toch een aanvraag wordt gedaan voor een omgevingsvergunning kan door [verzoeker] opnieuw worden verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

6.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.

w.g. Van Altena
voorzieningenrechter

w.g. Sommer

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022

901