Uitspraak 202200515/1/A2


Volledige tekst

202200515/1/A2.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 10 december 2021 in zaak nr. 20/3137 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2020 heeft de raad de aanvraag om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellante] afgewezen.

Bij besluit van 14 september 2020 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 november 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 26 juli 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van [appellante] voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: de mvv) afgewezen. Bij besluit van 11 december 2018 heeft de staatssecretaris de mvv alsnog verleend. [appellante] heeft beroep ingesteld tegen dat besluit, voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar. Bij uitspraak van 11 september 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat voor vergoeding van de kosten in bezwaar geen aanleiding bestaat. Hiertegen heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Daarin is zij bijgestaan door mr. A. Habib-Portier (hierna: de advocaat). De advocaat heeft een toevoeging aangevraagd voor het hoger beroep. Bij het besluit van 17 april 2020 heeft de raad de aanvraag afgewezen, omdat het financieel belang van de zaak minder is dan € 500,00, wat betekent dat geen toevoeging hoeft te worden verleend.

1.1.    Aan het besluit op bezwaar heeft de raad het volgende ten grondslag gelegd. Het hoger beroep tegen de uitspraak van 11 september 2019 ziet alleen op de proceskosten in bezwaar. Voor het daaraan voorafgaande bezwaar en beroep is een toevoeging verleend met eigen bijdragen van € 143,00 en € 145,00. Van andere kosten in verband met de rechtsbijstand is niet gebleken. De stelling dat [appellante] schade zou hebben geleden is niet onderbouwd. Het financiële belang van [appellante] bedraagt dus € 288,00. Ten overvloede heeft de raad opgemerkt dat de toevoeging in beroep ook had moeten worden geweigerd. De raad is echter niet gehouden deze ambtelijke misslag te herhalen. Verder is niet gebleken van een uitzonderingssituatie waardoor op grond van artikel 4, zevende lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) een toevoeging moest worden verleend.

Relevante wet- en regelgeving

2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat voor de behandeling van het bezwaar een toevoeging is verleend met een eigen bijdrage van € 143,00. In het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris alsnog de mvv verleend maar geen vergoeding voor proceskosten toegekend, omdat er geen sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ook voor het daartegen door [appellante] ingestelde beroep is een toevoeging verleend. De eigen bijdrage voor deze toevoeging was € 145,00. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de raad terecht slechts het belang dat [appellante] rechtstreeks en individueel aangaat als belang heeft aangemerkt. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR2909, vastgesteld dat het financieel belang in deze zaak bestaat uit de eigen bijdragen van in totaal € 288,00. Daarbij is de rechtbank met de raad van oordeel dat de toevoeging in beroep ten onrechte is verleend. De raad hoeft een dergelijke fout niet te herhalen. Verder kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel volgens de rechtbank niet slagen. Ook zijn er geen zwaarwegende belangen of omstandigheden in de zin van artikel 4, zevende lid, van het Brt, op grond waarvan de toevoeging verleend had moeten worden.

Hoger beroep

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het financieel belang alleen uit de eigen bijdragen voor de toevoegingen bestaat, en dus € 288,00 bedraagt. Het financieel belang bedraagt, zoals ook uit de aanvraag blijkt, volgens [appellante] € 1.024,00. Als het hoger beroep gegrond zou zijn verklaard, zou het financieel belang zelfs ten minste € 1.536,00 zijn. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het griffierecht dat zij in de procedures heeft betaald. Ook was er, indien geoordeeld zou worden dat er sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, een mogelijkheid om een zelfstandig schadebesluit uit te lokken bij de IND, waardoor het financieel belang nog hoger is.

4.1.    [appellante] voert verder aan dat zij erop mocht vertrouwen dat ook voor het hoger beroep een toevoeging zou worden verleend, aangezien de raad voor het beroep ook een toevoeging had verleend. Ook doet [appellante] een beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangezien de raad in een zaak van een rechtzoekende eerder een toevoeging verleende. Die rechtzoekende mocht erop vertrouwen dat zij in hoger beroep mocht gaan met gebruikmaking van een toevoeging.

4.2.    Tot slot heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Volgens [appellante] zijn die er wel, aangezien zij een halfjaar na de aanvraag om de toevoeging alsnog voor de indiening van het hoger beroepschrift moest betalen.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       De Afdeling overweegt als volgt.

-Financieel belang

5.1.    Artikel 4, tweede lid, van het Brt bepaalt dat rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies, als zijnde van onvoldoende belang, niet wordt verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,00. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, onder andere in haar uitspraak van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8864, dienen bij het bepalen van het financiële belang van een rechtzoekende alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand te worden betrokken.

5.2.    De daadwerkelijke kosten die [appellante] voor de rechtsbijstand heeft moeten maken, zijn beperkt tot de eigen bijdragen die zij moest betalen voor de toevoegingen die haar in bezwaar en beroep zijn verleend. Die kosten bedragen, zoals de rechtbank ook heeft vastgesteld, in totaal € 288,00. De proceskosten die bij een gegrond hoger beroep aan de door Habib-Portier in die procedures verleende rechtsbijstand zouden worden toegerekend leveren [appellante] geen financieel belang op, aangezien die kosten in bezwaar en beroep niet voor haar rekening kwamen. De eventuele vergoeding voor de proceskosten van het hoger beroep moet ook buiten beschouwing blijven. De vergoeding voor die kosten behoort niet tot het rechtsbelang van de zaak, omdat deze betrekking heeft op kosten die voorafgaand aan de te verlenen rechtsbijstand nog niet daadwerkelijk zijn gemaakt (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:494 en 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:57). Verder genereert het enkele betoog dat er recht is op een schadevergoeding geen financieel belang.

Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het griffierecht, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Bij het bepalen van het financieel belang is daarom terecht geen rekening gehouden met het griffierecht. Niet is gebleken dat [appellante] andere kosten voor de rechtsbijstand heeft moeten maken of een ander financieel belang heeft. De rechtbank heeft daarom op goede gronden aangenomen dat het financieel belang van [appellante] € 288,00 bedraagt.

Het betoog slaagt niet.

-Beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel

5.3.    Voor zover [appellante] een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, is dat beroep niet nader onderbouwd met een verwijzing naar andere zaken waarin sprake zou zijn van een gelijk geval. Alleen al om die reden slaagt dat betoog niet.

De Afdeling overweegt over het beroep op het vertrouwensbeginsel als volgt. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij of haar advocaat er redelijkerwijs van uit kon gaan dat ook in hoger beroep een toevoeging zou worden verleend. De enkele omstandigheid dat er in beroep een toevoeging is verleend, is daarvoor onvoldoende, aangezien elke aanvraag afzonderlijk wordt beoordeeld. Bovendien strekt het vertrouwensbeginsel niet zover dat de raad gehouden is om een gemaakte fout te blijven herhalen. Vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4259.

Het betoog slaagt niet.

-Zwaarwegende belangen

5.4.    Ingevolge artikel 4, zevende lid, van het Brt kan de raad besluiten een toevoeging te verlenen als zwaarwegende belangen of zwaarwegende persoonlijke omstandigheden dat rechtvaardigen. De stelling dat [appellante] een halfjaar na de aanvraag om een toevoeging voor het hoger beroep alsnog moest betalen voor het hoger beroep kan echter niet worden aangemerkt als een dergelijke zwaarwegende omstandigheid of zwaarwegend belang. Zoals volgt uit wat onder 6.2 is overwogen behoren de kosten van het hoger beroep niet tot het rechtsbelang van de zaak.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. van Zanten
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

97-1022

BIJLAGE

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 12

[…]

2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:

[…]

b. de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak;

[…]

Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria

Artikel 4

[…]

2. Rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies wordt, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,-.

[…]

7. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid kan rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.