Uitspraak 202205871/3/R3


Volledige tekst

202205871/3/R3.
Datum beslissing: 17 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,

verzoekers,

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2022, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. E.A. Minderhoud (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaken met nrs. 202205871/1/R3 en 202205871/2/R3.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend die aan [verzoeker] is toegezonden.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 17 november 2022, waar [verzoeker] is verschenen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Beslissing

Bij mondelinge beslissing van 17 november 2022 heeft de Afdeling het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

Artikel 8:16, eerste lid, luidt: "Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden."

2.       [verzoeker] heeft het verzoek gedaan, omdat hij het niet eens is met de manier waarop de staatsraad de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen op zitting heeft behandeld. Hij vindt met name dat de staatsraad ten onrechte geen vragen heeft gesteld over rechtsoverweging 6.2 van de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak. Volgens [verzoeker] betreft juist die overweging het grootste geschilpunt.

3.       De staatsraad heeft de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen op 28 oktober 2022 op zitting behandeld. [verzoeker] heeft het verzoek tot wraking op 4 november 2022 bij de Afdeling ingediend. Hij heeft toegelicht dat hij tijd nodig had om de kwestie te analyseren en het verzoek goed op papier te krijgen. De Afdeling vindt deze uitleg onvoldoende en is van oordeel dat [verzoeker] eerder om wraking had kunnen verzoeken. Al op de zitting op 28 oktober 2022 was hem duidelijk dat hij de behandeling niet aanvaardbaar vond. Als niet-jurist is te billijken dat hij een dag extra nodig had om het verzoek op papier te zetten. In dit geval heeft [verzoeker], nadat hem de feiten en omstandigheden bekend waren, een week gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek. De Afdeling is van oordeel dat [verzoeker] daardoor niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Zij komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Aldus uitgesproken door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Sanchit-Premchand
griffier

691