Uitspraak 202107491/1/R2


Volledige tekst

202107491/1/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Helmond,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 13 oktober 2021 in zaak nr. 21/281 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Helmond.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 heeft het college een verzoek om handhaving van [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 8 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.F.W. Croes en B. Kruse, allen via een videoverbinding hebben deelgenomen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] woont aan de [locatie 1] in Helmond. Zijn buurman [partij], die aan de [locatie 2] woont, heeft [appellant] laten weten dat hij voornemens is om een uitbouw op zijn perceel te realiseren. [appellant] heeft het college hierover ingelicht en verzocht om meer informatie over het bouwplan van zijn buurman. Bij brief van 7 mei 2020 heeft [appellant] het college laten weten dat zijn buurman is gestart met het realiseren van de uitbouw en het college verzocht om handhavend op te treden tegen de uitbouw. Hij stelt dat de uitbouw niet mag worden gerealiseerd zonder vergunning. Het college stelt zich echter op het standpunt dat de uitbouw vergunningvrij kan worden gerealiseerd. De voorgenomen uitbouw is volgens het college namelijk niet in strijd met het bestemmingsplan "Stiphout" en voldoet aan de criteria van artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).

Is getoetst aan het bestemmingsplan?

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een toetsing aan het bestemmingsplan van de uitbouw heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ten onrechte verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) van 23 juni 2020, omdat volgens [appellant] tijdens de hoorzitting van de commissie alleen het aantal gestelde vierkante meters aan de orde is geweest. Door uit te gaan van een verkeerde berekening van het aantal vierkante meters, onder meer omdat de oppervlakte van de overkapping of carport niet is meegerekend, en de gestelde toetsing door het college niet inzichtelijk te maken, is de uitspraak onzorgvuldig en niet deugdelijk gemotiveerd.

3.1.    Het college betoogt dat tijdens de hoorzitting van de commissie is opgemerkt dat bouwwerken die in artikel 3 van bijlage II bij het Bor vergunningvrij zijn voor de activiteit "bouwen", wel moeten passen binnen de planregels van het bestemmingsplan. Daarna zijn de voorwaarden die in de planregels worden gesteld puntsgewijs nagelopen en heeft de commissie geconcludeerd dat sprake is van een aanbouw in de zin van de planregels die voldoet aan de voorwaarden van artikel 15.3 van de planregels. Ook uit het verslag van de hoorzitting van de commissie blijkt duidelijk dat aan de hand van de tekening alle voorwaarden zijn nagelopen. Het college heeft in zijn besluit van 8 december 2020 ter motivering verwezen naar het advies.

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het besluit van 8 december 2020 is getoetst aan de planregels uit het bestemmingsplan. In dit besluit is namelijk verwezen naar het advies van de commissie waarin staat dat een vergunningvrij bouwwerk wel moet passen binnen die regels en dat de commissie heeft geconcludeerd dat deze zich niet tegen de uitbouw verzetten. Dat blijkt, zoals het college terecht betoogt, ook uit het verslag van de hoorzitting van de commissie. Daarin staat namelijk dat het college tijdens de hoorzitting heeft uitgelegd dat de uitbouw op alle punten voldoet aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 15.3 van de planregels. Er is dus getoetst aan het bestemmingsplan. Of de berekening van het aantal vierkante meters dat maximaal is toegestaan juist is, komt aan de orde onder 5.3.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Is de uitbouw aan te merken als "bijbehorend bouwwerk" en "aanbouw"?

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het begrip "bijbehorend bouwwerk" zoals dat wordt gehanteerd in het Bor, los moet worden gezien van het begrip "aanbouw" zoals dat wordt gehanteerd in het bestemmingsplan. [appellant] verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3911, waarin onder 2.8.3 staat dat artikel 3 van bijlage II bij het Bor, in samenhang gelezen met artikel 2.3, eerste lid, van het Bor, categorieën van bouwwerken aanwijst die vergunningvrij zijn, voor zover deze niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en met de andere regelgeving die in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is neergelegd. Omdat het begrip "bijbehorend bouwwerk" uit het Bor ruimer is dan het begrip "aanbouw" zoals gedefinieerd in de planregels, is onduidelijk of de uitbouw als een bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt. [appellant] voert verder aan dat de uitbouw niet kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat het een integraal onderdeel van de woning uitmaakt.

4.1.    Het college betoogt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de uitbouw zowel valt onder het begrip "bijbehorend bouwwerk" uit het Bor, als onder het begrip "aanbouw" zoals gedefinieerd in de planregels. Ook betoogt het college dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de uitbouw voldoende kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat het geen integraal onderdeel van de woning uitmaakt. Tot slot betoogt het college dat [appellant] deze overweging van de rechtbank betwist zonder inhoudelijke onderbouwing.

4.2.    In artikel 1 van bijlage II bij het Bor wordt "bijbehorend bouwwerk" gedefinieerd als een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. In artikel 1 van de planregels wordt "aanbouw" gedefinieerd als een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua afmetingen en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

4.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de uitbouw voldoet aan de definitie van het begrip "bijbehorend bouwwerk" uit het Bor. De uitbouw is immers in planologisch opzicht gerelateerd aan de woning, het hoofdgebouw. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de uitbouw ook voldoet aan het begrip "aanbouw" uit de planregels, omdat gelet op de bouwtekeningen de uitbouw een afzonderlijke ruimte is die is gebouwd aan het hoofdgebouw, kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en qua afmetingen en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Dat de uitbouw niet kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat het dus een integraal onderdeel van de woning uitmaakt, onderbouwt [appellant], zoals het college terecht betoogt, niet inhoudelijk. De rechtbank heeft aldus terecht overwogen dat de uitbouw onder beide definities valt.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Is de uitbouw vergunningvrij?

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de berekening van het college en de buurman. Zij zijn immers uitgegaan van een bebouwing van 17 m diep en 3 m breed. Uit de door het college overgelegde tekening blijkt echter dat de bebouwing niet 3 m, maar 4,06 m is. [appellant] stelt dat de totale oppervlakte van de uitbreiding minimaal 58 m² is. Samen met de berging van 7,05 m² is dit meer dat de maximaal toegestane 60 m² op grond van artikel 15.3, aanhef en onder b, van de planregels. Verder betoogt [appellant] dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de overkapping of carport van 20 m².

5.1.    Het college betoogt dat geen sprake is van een overschrijding van de maximaal toegestane 60 m². De gezamenlijke oppervlakte van alle bijgebouwen buiten het bouwvlak bedraagt namelijk nu 57 m². Alleen het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van de bebouwing telt mee in de berekening van het aantal toegestane vierkante meters. Het college stelt dat de strook langs de woning 3 m breed is. Dat het achterste gedeelte van de aanbouw mogelijk breder is dan 3 m, is niet relevant omdat dit gedeelte in het bouwvlak ligt en dus niet meetelt voor de berekening van het maximaal toegestane aantal vierkante meters in het bijbouwvlak. Tot slot voert het college aan dat de overkapping of carport bij de berekening is betrokken.

5.2.    In artikel 15.3, aanhef en onder b, van de planregels staat dat voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de gezamenlijke oppervlakte - voor zover niet gelegen ter plaatse van de aanduiding bouwvlak - per woning in ieder geval maximaal 60 m² mag bedragen, dan wel maximaal 40% van het bij de woning behorende bijbouwvlak tot een maximum van 150 m², met dien verstande dat in ieder geval een oppervlakte van 25 m² van het bijbouwvlak onbebouwd moet blijven. In artikel 1 van de planregels is het begrip "bijbouwvlak" gedefinieerd als het vlak waarop volgens de planregels aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouw zijnde, zijn toegestaan.

5.3.    Anders dan [appellant] betoogt, telt voor de berekening van het aantal toegestane vierkante meters, zoals bedoeld in artikel 15.3, aanhef en onder b, van de planregels, alleen het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van de bebouwing mee. Uit de door het college overgelegde tekeningen blijkt dat de aanbouw is gelegen binnen de aanduiding bouwvlak én de aanduiding bijbouwvlak. Het college heeft juist vastgesteld dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak 57 m² bedraagt, de overkapping of carport daarbij meegerekend, en dat het maximum aantal vierkante meters niet wordt overschreden. Het gedeelte van de aanbouw dat is gebouwd binnen het bouwvlak is daarbij terecht niet meegerekend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de berekening van het college juist is. Met de 57 m² wordt het ter zake gestelde maximum niet overgeschreden.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

853

BIJLAGE

Relevante planregels uit het bestemmingsplan "Stiphout"

Artikel 1 Begrippen

1.1     In deze regels wordt verstaan onder:

[…]

aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua afmetingen en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

[…]

bijbouwvlak

het vlak waarop volgens deze regels aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

[…]

Artikel 15.3 Bouwregels aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a.       aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen bouwvlak dan wel bijbouwvlak op de plankaart;

b.       de gezamenlijke oppervlakte - voor zover niet gelegen ter plaatse van de aanduiding bouwvlak - mag per woning in ieder geval maximaal 60 m² bedragen dan wel maximaal 40% van het bij de woning behorende bijbouwvlak tot een maximum van 150 m² met dien verstande dat in ieder geval een oppervlakte van 25 m² van het bijbouwvlak onbebouwd moet blijven;

c.       aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3 m¹ achter de voorgevellijn te worden gebouwd;

d.       aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen, behoudens een afwijkende ligging ter plaatse van de aanduidingen bouwvlak dan wel bijbouwvlak, in de zijdelingse perceelsgrens geplaatst te worden dan wel minimaal 1 m¹ daaruit, met dien verstande dat:

a.       indien het op de plankaart aangeduide bouwvlak dan wel bijbouwvlak, direct grenst aan gronden in gebruik voor openbare verkeersdoeleinden of openbare groenvoorziening;

b.       bij een vrijstaande woning tussen voorgevellijn en achtergevellijn voor zover de afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens meer dan 4 m bedraagt; deze afstand minimaal 1 m¹ dient te bedragen;

a.       de goothoogte mag maximaal 3 m¹ bedragen.

b.       de bouwhoogte mag maximaal 3 m¹ bedragen, vermeerderd met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot een maximum van 6 m¹.

Relevante artikelen uit bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 1

1.       In deze bijlage wordt verstaan onder:

[…]

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

[…]

Artikel 3

Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:

1.       een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.       niet hoger dan 5 m,

b.       op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,

c.       de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2021, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en

d.       niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

[…]