Uitspraak 202107920/2/V3


Volledige tekst

202107920/2/V3.
Datum uitspraak: 14 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende de hoger beroepen van onder meer:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 13 december 2021 in zaak nr. NL21.9716 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 heeft de staatssecretaris bepaald dat de vreemdeling wordt overgedragen aan Italië.

Bij uitspraak van 13 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.

Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.       Aan het verzoek heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, dat hij de Italiaanse autoriteiten daarvan bij brief van 4 november 2021 in kennis heeft gesteld en dat hij daarbij heeft aangegeven dat de overdrachtstermijn is verlengd tot 18 maanden (artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening). Omdat de overdrachtstermijn op 17 december 2022 verstrijkt, hij zich niet met de uitspraak van de rechtbank kan verenigen en hij uitvoering wil geven aan de voorgenomen overdracht verzoekt de staatssecretaris de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat de termijn voor overdracht van de vreemdeling aan Italië wordt opgeschort totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.

1.1.    De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar daarbij bepaald dat de rechtsgevolgen geheel in stand blijven. Dit betekent dat de staatssecretaris door kan gaan met de overdracht aan Italië. Dat de vreemdeling op dit moment niet kan worden overgedragen houdt dus geen verband met de uitkomst van het tegen de uitspraak van de rechtbank over het overdrachtsbesluit door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep, maar is een gevolg van het feit dat de vreemdeling is ondergedoken. In dat geval kan de overdrachtstermijn weliswaar met maximaal 18 maanden worden verlengd, zoals ook is gebeurd, maar is er geen ruimte voor opschorting van die termijn of een verdere verlenging ervan. De voorzieningenrechter wijst op de punten 64 tot en met 68 in het arrest van het Hof van Justitie van 22 september 2022, Bondsrepubliek Duitsland tegen MA e.a., ECLI:EU:C:2022:709.

2.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter

w.g. Vonk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022

345