Uitspraak 202105189/1/A3


Volledige tekst

202105189/1/A3.
Datum uitspraak: 16 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Bergen (NH), als rechtsopvolger van [bedrijf],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 22 juni 2021 in zaak nr. 20/812 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2019 heeft het college een verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen de gedeeltelijke onttrekking van het Alexanderlaantje aan het openbaar verkeer afgewezen.

[appellante] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.

Bij uitspraak van 22 juni 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 202105192/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2022:3200) ter zitting behandeld op 4 oktober 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.W. Feenstra, advocaat te Haarlem, vergezeld van [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. van Dijk en J. Bekkers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       [appellante] is eigenaar van het perceel en het pand [locatie] te Bergen. Het perceel grenst aan de westzijde aan het zogenoemde Alexanderlaantje, dat een verbinding vormt tussen het Plein en de Karel de Grotelaan in Bergen. Het Alexanderlaantje is toegankelijk voor voetgangers en fietsers. [partij] is eigenaar van de grond waarop het Alexanderlaantje is gelegen. [partij] heeft op de keerwand tussen het perceel en het Alexanderlaantje houten palen en bouwstaalmatten die zijn voorzien van rieten matten, aangebracht. Deze fungeren als afscheiding tussen het Alexanderlaantje en het perceel. Als gevolg van de afscheiding kan het perceel niet meer vanaf het Alexanderlaantje worden betreden.

2.       [appellante] heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de afscheiding, omdat daarmee volgens haar het Alexanderlaantje gedeeltelijk aan het openbaar verkeer is onttrokken. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er volgens het college geen sprake is van een overtreding. De afscheiding belemmert of beperkt de toegang tot het Alexanderlaantje niet. Dat het perceel als gevolg van de afscheiding niet meer vanaf het Alexanderlaantje kan worden betreden is een privaatrechtelijke aangelegenheid die niet noopt tot handhavend optreden. Verder missen de door [appellante] ingeroepen artikelen 4, 7 en 9 van de Wegenwet in dit geval toepassing, aldus het college.

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een overtreding en het college daarom niet bevoegd is om handhavend op te treden. Volgens de rechtbank heeft het college terecht aangenomen dat de afscheiding de toegankelijkheid van het Alexanderlaantje voor het openbaar verkeer niet teniet doet of op enige wijze beperkt. [appellante] heeft niet betwist dat de strook grond van het perceel die is gelegen tussen het Alexanderlaantje en de westelijke muur van het pand geen onderdeel is van de weg. Zij heeft niet concreet kunnen benoemen waaruit de beperking van de toegankelijkheid voor het openbaar verkeer zou bestaan.

5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht heeft aangenomen dat de afscheiding de toegankelijkheid van het Alexanderlaantje voor het openbaar verkeer niet teniet doet of op enige wijze beperkt. Volgens [appellante] wordt door de afscheiding een weggedeelte anders gebruikt dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. De afscheiding dient niet de publieke functie, de breedte van de weg wordt erdoor verkleind en de randen en de berm van de weg worden er onbruikbaar door.

[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de afscheiding in strijd is met de artikelen 4, 7 en 9 van de Wegenwet. Door de afscheiding is een gedeelte van de weg aan de openbaarheid onttrokken, waardoor het gebruik van dit gedeelte van de openbare weg wordt belemmerd.

5.1.    [appellante] heeft in haar verzoek om handhavend op te treden gesteld dat de afscheiding een overtreding oplevert van artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Bergen 2019 (hierna: de APV) en de artikelen 4, 7 en 9 van de Wegenwet.

In de APV wordt voor hetgeen onder "weg" moet worden verstaan verwezen naar artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994). Bij de beoordeling van de vraag of grondslag voor handhavend optreden kan worden gevonden in artikel 2:10, eerste lid, van de APV, dient dus in elk geval te worden vastgesteld of de strook grond van het perceel tussen het pand en het Alexanderlaantje een weg als bedoeld in de Wvw 1994 is, althans daarvan deel uitmaakt.

Artikel 2:10, eerste lid, van de APV strekt tot handhaving van de bruikbaarheid van een weg en daarom mede tot handhaving van de openbaarheid van een weg in de zin van de Wegenwet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 29 mei 2013; ECLI:NL:RVS:2013:CA1331) kan het college slechts handhavend jegens rechthebbenden op de weg optreden wegens de door hen aangebrachte belemmeringen van die openbaarheid, indien daardoor het stelsel van de Wegenwet en de daarin vervatte waarborgen voor de rechthebbenden niet worden doorkruist. Uit dit stelsel volgt dat rechthebbenden op een weg hierover slechts alle verkeer, behoudens de beperkingen, bedoeld in artikel 6 van de Wegenwet, hebben te dulden, wanneer de weg openbaar is in de zin van artikel 4 van die wet. In zoverre komt dus betekenis toe aan de Wegenwet.

5.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het Alexanderlaantje kan worden aangemerkt als een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994 en dat het laantje openbaar toegankelijk is in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet. Anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan betwist [appellante] dat de strook grond van het perceel tussen het pand en het Alexanderlaantje geen deel uitmaakt van de weg.

Naar het oordeel van de Afdeling maakt deze strook gelet op de inrichting ervan geen onderdeel uit van de weg. De strook is lager gelegen dan het Alexanderlaantje en is door een keerwand van het Alexanderlaantje gescheiden. Na plaatsing van de afscheiding is de strook feitelijk voor voetgangers en fietsers niet toegankelijk. [appellante] heeft niet met bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie vóór de plaatsing van de afscheiding zodanig was, dat de strook wel onderdeel van de weg uitmaakte.

Nu de strook grond van het perceel tussen het pand en het Alexanderlaantje geen deel uitmaakt van de weg, vormt de plaatsing van de afscheiding geen belemmering van de openbaarheid ervan. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat geen sprake is van een overtreding en het college dus niet bevoegd was om handhavend op te treden.

Dat [appellante] als gevolg van de plaatsing van de afscheiding het perceel niet vanaf het Alexanderlaantje kan betreden is, zoals het college terecht heeft gesteld, een privaatrechtelijke aangelegenheid.

5.3.    De betogen falen.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Komduur
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022

809

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

[…]

Wegenwet

Artikel 4

1. Een weg is openbaar:

I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;

II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap;

III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbaren weg heeft gegeven.

2. Het onder I en II bepaalde lijdt uitzondering wanneer, loopende den termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.

3. Dit kenbaar maken kan geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kenteekenen.

Artikel 7

Een weg heeft opgehouden openbaar te zijn:

I. wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest;

II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.

Artikel 9

1. Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.

2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan Gedeputeerde Staten.

Algemene Plaatselijke Verordening Bergen 2019

Artikel 1:1

In deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wvw 1994 daaronder wordt verstaan.

Artikel 2:10

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

[…]