Uitspraak 202106425/1/A2


Volledige tekst

202106425/1/A2.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 september 2021 in zaak nr. 21/2344 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om aangepast leerlingenvervoer voor zijn dochter afgewezen.

Bij besluit van 15 maart 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.H.G. Blankenstein, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft het college verzocht om aangepast leerlingenvervoer voor het schooljaar 2020-2021 voor zijn [dochter] van en naar het Edith Stein College in Den Haag. Hij heeft gesteld dat [dochter] door haar medische situatie niet zelf kan fietsen, afhankelijk is van anderen voor haar vervoer, haar ouders geen rijbewijs, fiets of scooter hebben en ook haar broer en zus naar het Edith Stein College gaan.

2.       Het college heeft bij het besluit van 22 september 2020 de aanvraag afgewezen met als overweging dat het Edith Stein College, dat zich op 4,37 km afstand van de woning van [appellant] bevindt, niet de dichtstbijzijnde school is als bedoeld in artikel 3 van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Den Haag 2014 (hierna: de Verordening). Er zijn dichterbij gelegen scholen waarbij [dochter] aangemeld had kunnen worden, die zich op 2,92 km, 3,11 km en 3,45 km afstand van de woning bevinden. Verder heeft college zich op het standpunt gesteld dat de situatie van [appellant] niet in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 23 van de Verordening.

3.       Het college heeft bij het besluit van 15 maart 2021 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.

Wettelijk kader

4.       De toepasselijke bepalingen van de Verordening luiden als volgt.

Artikel 2, eerste lid:

"1. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening."

Artikel 3, eerste lid:

"1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen."

Artikel 23:

"Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen."

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn, dat het college op grond daarvan had moeten afwijken van de toepasselijke regelgeving. Dat, zoals [appellant] stelt, de afstand tussen de drie scholen en het Edith Stein College slechts, ongeveer, een kilometer is, is geen bijzondere omstandigheid. Dat het college wel aangepast vervoer zou moeten verstrekken als [dochter] de dichtstbijzijnde toegankelijke school zou bezoeken is ook geen bijzondere omstandigheid, maar vloeit uit de regelgeving voort. Dat het voor [dochter] prettiger is dat haar oudere broer en zus naar dezelfde school gaan is niet zodanig bijzonder, dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. Omdat het college het verzoek op grond van artikel 3 van de Verordening heeft afgewezen, is niet in te zien dat het eerst had moeten beoordelen, of [dochter] op medische gronden in aanmerking zou komen voor aangepast vervoer. Dit is pas relevant als zij naar de dichtstbij gelegen toegankelijke school zou gaan.

Hoger beroep

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend, dat het college zijn aanvraag niet op de juiste wijze heeft beoordeeld. Volgens hem had eerst moeten worden beoordeeld, of [dochter] aangepast vervoer nodig heeft en vervolgens of er een afwijzingsgrond was, zoals in dit geval een dichterbij gelegen school. Pas als dat zo was, had gekeken moeten worden of er op grond van de hardheidsclausule alsnog redenen waren om de aanvraag toe te wijzen. In dit geval is van belang dat [dochter] ook voor een school die dichterbij gelegen is, aangepast vervoer nodig heeft. Zij heeft echter gekozen voor het Edith Stein College omdat haar broer en zus daar ook op zitten. Zij kunnen haar op school helpen als dat nodig is. Het Edith Stein College ligt op 4 km afstand van de woning en de dichtstbijzijnde school ligt op drie km. Het verschil is slechts een km. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS6197, volgt dat de gestelde grens niet keihard is. Gekeken moet worden naar de bedoeling en niet strikt naar de letter van de regeling. Het college heeft geen inzicht gegeven in de wijze waarop de vervoerskosten naar het Edith Stein College zich verhouden tot de vervoerskosten naar de drie dichterbij gelegen scholen, waardoor niet duidelijk is of de vervoerskosten daadwerkelijk hoger uitkomen.

6.1.    Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de kosten van het vervoer van en naar het Edith Stein College mogelijk lager zijn dan het vervoer van en naar dichterbij gelegen scholen, deelt de Afdeling dit niet. Het college heeft verklaard dat de vervoerskosten van en naar het Edith Stein College niet lager zijn dan de vervoerskosten van en naar de dichterbij gelegen scholen en [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Er is daarmee geen sprake van minder kosten voor de gemeente voor vervoer naar een verder weg gelegen school, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening en ook niet van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 23 van de Verordening.

Wat [appellant] voor het overige in hoger beroep aanvoert is een

herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is daarop gemotiveerd ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.

Slotsom

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Nieuwenhuizen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022

633-994