Uitspraak 202200192/1/A3


Volledige tekst

202200192/1/A3.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2022 in zaak nr. 21/932 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2020 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] te Rotterdam voor de duur van zes maanden te sluiten.

Bij besluit van 1 februari 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. Weisfelt, advocaat te Den Haag, en mr. I. Kotliar, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian en J. Geschiere, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

2.       [appellant] is huurder van de gesloten woning. Op 20 april 2020 zijn politieagenten naar aanleiding van een aangifte naar de woning gegaan om [appellant] aan te houden. Nadat zij de woning hadden betreden, zagen zij dat er bundels bankbiljetten waren weggestopt tussen de kussens van een bankstel en achter de radiator. Daarop hebben ze de woning doorzocht. In de woning werd op diverse plaatsen en verpakt in kleine pakketjes in totaal € 36.940,00 aangetroffen, verpakt in folie in bundels, en 160,9 g fenacetine en 872,2 g cafeïne en paracetamol in poedervorm, verpakt in zakken. Het is de politieagenten ambtshalve bekend dat die stoffen worden gebruikt om harddrugs zoals cocaïne en heroïne te versnijden en daarmee deze harddrugs te vermeerderen ten behoeve van de verkoop. Het verpakken van geld in folie is voorts een in het criminele circuit gebruikte methode om te voorkomen dat contant geld door zogenaamde geldhonden wordt gevonden. Deze bevindingen staan in een bestuurlijke rapportage van 16 juli 2020. In deze rapportage staat verder dat in de politiesystemen meerdere drugsgerelateerde registraties ten aanzien van [appellant] zijn vastgelegd.

Besluitvorming

3.       Ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet kan een woning worden gesloten als, kort gezegd, daarin stoffen voorhanden zijn waarvan de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het vervaardigen of verkopen van drugs. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan sprake is. De burgemeester vindt de situatie ernstig, mede gelet op de zienswijze van de verhuurder, waarin hij heeft verklaard dat er hardnekkige vermoedens zijn dat er drugs worden gebruikt en verhandeld in het gebouwencomplex waarin de woning ligt. De verhuurder denkt dat [appellant] niet in de woning woont. [appellant] heeft hem verteld dat hij veel bij zijn ouders slaapt. De burgemeester heeft verder meegewogen dat de woning in een veiligheidsrisicogebied ligt. In overeenstemming met de ‘Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019’ (hierna: de Beleidslijn) heeft hij besloten de woning voor de duur van zes maanden te sluiten.

4.       In bezwaar heeft [appellant] verklaard dat hij in het verleden in drugs handelde en dat de stoffen uit die periode afkomstig zijn. Hij woonde ongeveer een jaar in de woning en hij was zich er niet van bewust dat hij de stoffen had meeverhuisd, anders had hij deze wel weggegooid. De stoffen lagen er niet met de bestemming om te worden gebruikt als versnijdingsmiddel. Het geld bewaarde hij voor zijn broer.

De burgemeester heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht. [appellant] heeft in zijn eerste verhoor bij de politie anders verklaard. Hij heeft toen verklaard dat de stoffen bedoeld waren voor onderhoud aan de muur van zijn woning. Deze wisselende verklaringen doen volgens de burgemeester afbreuk aan de geloofwaardigheid. Hij heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De sluiting is feitelijk uitgevoerd.

Uitspraak van de rechtbank

5.       In beroep heeft [appellant] een e-mail van zijn broer overgelegd, waarin zijn broer verklaart dat het geld van hem is en bedoeld was om een nieuwe auto mee te kopen. Het geld lag in de woning van [appellant], omdat het daar veiliger is. [appellant] is namelijk meer thuis dan hijzelf. Ook heeft [appellant] een beschikking overgelegd van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2021, waarin het openbaar ministerie is gelast het geldbedrag terug te geven aan [appellant]s broer. [appellant]s broer heeft in die procedure twee overeenkomsten van een geldlening overgelegd en een overzicht van contante opnamen van zijn eigen rekening waarmee het geldbedrag verklaard kan worden.

5.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat de verklaringen van [appellant] over de aanwezigheid van de stoffen ongeloofwaardig zijn. [appellant] heeft zijn stelling dat hij de drugs per ongeluk heeft meeverhuisd niet onderbouwd en bovendien wisselend verklaard over de stoffen. De burgemeester mocht er verder van uitgaan dat het contante geld verband houdt met strafbare voorbereidingshandelingen, vanwege de hoeveelheid, de wijze van verpakking en de manier waarop het was verstopt. De rechtbank heeft aan de in beroep overgelegde stukken niet de waarde gehecht die [appellant] daaraan gehecht zou willen zien. De overgelegde verklaring van zijn broer is volgens de rechtbank geen objectief stuk en daarin wordt anders verklaard dan tijdens de hoorzitting in bezwaar. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is namelijk verklaard dat de broer van [appellant] vaker in de woning is dan [appellant] zelf en dat [appellant] vaak bij zijn ouders verblijft. Uit de beschikking van de rechtbank van 15 april 2021 blijkt dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de herkomst van het geld. De overgelegde stukken geven geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester in dit geval niet de conclusie mocht verbinden aan het geld die hij heeft daaraan heeft verbonden. De burgemeester was bevoegd om de woning te sluiten. De sluiting heeft hij ook noodzakelijk en evenredig kunnen achten, aldus de rechtbank. Zij heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep bij de Afdeling

Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. Bij zijn eerste verhoor heeft hij verklaard dat hij de stoffen wilde gebruiken voor onderhoud aan een muur, maar dat was omdat hij bang was in de problemen te raken. Nadat bekend was geworden om wat voor stoffen het ging, heeft hij de waarheid verteld. Hij heeft in het verleden in drugs gehandeld en heeft ook met dat doel in 2016 de stoffen gekocht. Hij heeft de aankoopbon van de stoffen overgelegd. Hij was echter niet meer van plan om drugs te vervaardigen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij is gestopt met drugshandel wijst hij erop dat er geen signalen zijn van handel in of vanuit de woning. Zijn telefoon is door de politie uitgelezen en uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor verkoop van drugs, uitsluitend van lachgas. Het aangetroffen geld heeft niets te maken met drugshandel. Dat geld is van zijn broer, zoals zijn broer ook heeft aangetoond in de procedure die heeft geleid tot teruggave van het geld, aldus [appellant].

6.1.    De burgemeester is bevoegd een woning te sluiten indien hij op basis van de feitelijke situatie aannemelijk maakt dat er in de woning stoffen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd waren tot het vervaardigen of verkopen van drugs. Op de burgemeester rust niet de bewijslast van een strafbare voorbereidingshandeling. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523. Dat betekent dat de burgemeester niet hoeft aan te tonen dat [appellant] de intentie had om met de stoffen daadwerkelijk drugs te vervaardigen. Hij dient te onderbouwen dat het aannemelijk is dat de stoffen voorhanden waren met dat doel.

Het is niet in geschil dat de stoffen op zichzelf stoffen zijn waarmee drugs kunnen worden vervaardigd en dat het derhalve stoffen betreft als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet. De vraag is of het aannemelijk is dat [appellant] de stoffen voorhanden had met dat doel. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat [appellant] de stoffen nog in huis had met de intentie daarmee drugs te vervaardigen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich redelijkerwijs op dat standpunt heeft kunnen stellen. De intentie van [appellant] bij de aankoop van de stoffen was om daarmee drugs te vervaardigen. Dat betekent dat de burgemeester een beoordeling moest maken of [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarmee gestopt was. De burgemeester heeft mogen vinden dat [appellant] dat onvoldoende heeft onderbouwd. Dit komt zowel door zijn wisselende verklaringen als door het geldbedrag dat in de woning is aangetroffen. Over de reden dat [appellant] naar eigen zeggen in eerste instantie een onjuiste verklaring gaf heeft hij niet eenduidig verklaard. Hij heeft enerzijds gesteld dat hij toen hij bij het politieverhoor werd geconfronteerd met de aangetroffen stoffen, zich herinnerde dat het versnijdingsmiddelen betrof maar een onjuiste verklaring gaf om niet in de problemen te raken. Anderzijds heeft hij gesteld dat hij dacht dat de politie het had over gipspoeder dat hij ook in huis had en dat hij daarom, niet expres, een onjuiste verklaring gaf. Deze wisselende verklaringen doen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen.

[appellant] heeft gesteld dat er geen signalen zijn van handel in drugs, maar het grote geldbedrag in zijn woning heeft de burgemeester wel als een signaal van handel mogen aanmerken. Weliswaar is het geld weer teruggegeven aan [appellant]s broer, omdat volgens de raadkamer van de afdeling strafrecht van de rechtbank zijn verklaring niet op voorhand als onaannemelijk terzijde kon worden geschoven, maar uit de uitspraak van die raadkamer blijkt tevens dat het OM had nagelaten enig onderzoek daarnaar uit te voeren. De raadkamer van de rechtbank heeft derhalve, anders dan [appellant] stelt, niet geoordeeld dat het geld een legale herkomst had. De aanwezigheid van zo’n groot geldgedrag in contanten is reeds opvallend, aangezien het van algemene bekendheid is dat de handel in drugs vaak met contant geld plaatsvindt. Eveneens opvallend is de wijze waarop het geld was verpakt. Deze verpakkingswijze, in folie, is ook gebruikelijk in het criminele milieu. Ook de plaatsen waar het geld was opgeborgen in de woning, achter de radiator en in de bank, is opvallend. Bovendien heeft de broer van [appellant] verklaard dat het geld bij [appellant] werd bewaard omdat het daar veiliger was, terwijl [appellant] zelf tegen de verhuurder heeft verklaard vaak bij zijn ouders te verblijven. Gezien deze feiten en omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester de aanwezigheid van het grote geldbedrag mede mocht betrekken bij zijn oordeel dat, ondanks de verklaring van [appellant]s broer en de teruggave van het geld, [appellant]s verklaring dat hij voormelde stoffen niet meer voorhanden had om in drugs te handelen ongeloofwaardig was. De verklaring van [appellant]s broer en de teruggave van het geld maken dit, zoals hiervoor is overwogen, niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat in de (enige) telefoon die de politie heeft onderzocht geen aanwijzingen zijn gevonden van handel in drugs, nu dat op zich niet afdoet aan het zich wèl voordoen van de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden.

6.2.    Alles samen genomen heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat het aannemelijk is dat [appellant] de stoffen nog steeds voorhanden had met het doel om drugs te vervaardigen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten.

Het betoog slaagt niet.

Was de sluiting evenredig?

- Noodzakelijkheid van de sluiting

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sluiting noodzakelijk was. Er was geen sprake van handel in of vanuit de woning en de woning vervulde geen rol in het criminele circuit.

7.1.    De burgemeester heeft aangevoerd dat de noodzakelijkheid van de sluiting buiten de omvang van het geschil valt, omdat [appellant] pas op de zitting bij de Afdeling met een betoog over de noodzaak is gekomen. De noodzaak is echter onderdeel van de evenredigheidstoets. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift met zoveel woorden aangevoerd dat de sluiting niet evenredig is. De noodzakelijkheid van de sluiting valt daarmee binnen de omvang van het geschil.

7.2.    In de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911, is het volgende overwogen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar de woning eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld afwezig zijn, en ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten.

7.3.    In dit geval zijn er geen aanwijzingen dat in of vanuit de woning in drugs gehandeld werd. Wel heeft de verhuurder sterke vermoedens dat er drugs worden verhandeld in het gebouwencomplex en spelen er andere omstandigheden die voor de beoordeling van de noodzaak van belang zijn. Er was een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen aangetroffen en deze zijn geschikt om harddrugs mee te vervaardigen, wat ernstiger is dan softdrugs. De burgemeester heeft voorts onweersproken gesteld dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk staat, en dat deze wijk ook is aangewezen als veiligheidsrisicogebied. In een dergelijke wijk mag de burgemeester meer belang hechten aan de signaalfunctie die uitgaat van een sluiting. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester een noodzaak mocht aannemen om de woning te sluiten.

Het betoog slaagt niet.

- Evenwichtigheid van de sluiting

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester geen aandacht heeft besteed aan de gevolgen van de sluiting. Door de sluiting raakt hij zijn woning zeer waarschijnlijk permanent kwijt. De verhuurder is inmiddels een ontbindingsprocedure gestart. De rechtbank heeft het verzoek om ontbinding afgewezen, maar de verhuurder is in beroep gegaan. Het besluit is onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellant].

8.1.    Zoals is overwogen in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911, dient de burgemeester zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.

8.2.    In het besluit van 1 februari 2021 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond, noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij specifiek gebonden is aan deze woning en niet tijdelijk vervangende woonruimte kan vinden. Ook staat vast dat [appellant] ten tijde van het besluit nog geen jaar in de woning verbleef. Of de huurovereenkomst ontbonden zal worden, is nog steeds een onzekere factor, net als de mogelijke plaatsing op de zwarte lijst. Bijzondere omstandigheden waarom eventuele ontbinding van de huurovereenkomst [appellant] onevenredig zou treffen zijn bovendien door [appellant] niet aangevoerd. De rechtbank heeft gezien deze feiten en omstandigheden en gelet op de ernst van de overtreding, de met het besluit te dienen algemene belangen en het verwijt dat [appellant] van die overtreding kan worden gemaakt, terecht geoordeeld dat de burgemeester de enkele mogelijkheid dat de huurovereenkomst door de civiele rechter kan worden ontbonden, onvoldoende zwaarwegend heeft mogen achten om van sluiting af te zien. Het betoog slaagt niet.

Slotsom

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022

851

BIJLAGE

Opiumwet

Artikel 2

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. […].

B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

C. […].

D. te vervaardigen.

Artikel 10

[…]

4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

[…].

Artikel 10a

1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:

[…],

3. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere  betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,

[…].

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. […];

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

[…].

Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019

Handhavingsarrangement

Onderscheid lokalen en woningen

Bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen. Onder lokaal wordt in dit verband verstaan: een pand niet zijnde een woning, al dan niet voor het publiek toegankelijk, waar geen horeca of een coffeeshop in is gevestigd (voor horeca-inrichtingen en coffeeshops is een apart beleid opgesteld). Onder woning wordt in dit verband verstaan: een voor bewoning gebruikte ruimte. Onder woning kan bijvoorbeeld ook een boot, caravan of woonwagen worden verstaan. Een voor bewoning bestemde ruimte die niet wordt gebruikt als woning, kan worden aangemerkt als lokaal. Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, wordt zowel bij lokalen als woningen direct overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.

Sluiting van een woning betekent vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Bij het toepassen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet wordt in beginsel overgegaan tot het sluiten van de woning, maar zal nadrukkelijk worden overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval.

Belangenafweging

De bevoegdheid van de burgemeester tot toepassen van artikel 13b Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. Dat wil zeggen dat deze bevoegdheid gebruikt wordt na een belangenafweging. In deze beleidslijn wordt vastgesteld op welke wijze de burgemeester met deze discretionaire bevoegdheid om gaat.

Zowel gebruikers als eigenaren hebben er belang bij dat een pand open blijft. De wetgever heeft bewust lokalen en woningen onder het regime van artikel 13b Opiumwet gebracht. Het is inherent aan deze keuze van de wetgever dat dit grote gevolgen kan hebben voor de eigenaren en gebruikers. In de belangenafweging wordt een onderscheid gemaakt tussen de belangen van de eigenaar van de woning, niet zijnde de bewoner, en de belangen van de bewoner.

De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid zijn dermate ernstig dat herstel daarvan als algemeen belang in ieder geval zwaarder wordt geacht dan enkel het individuele financiële belang van een eigenaar. Bij de afweging van de belangen van de bewoner zijn onderstaande indicatoren van belang. De indicatorenlijst is niet limitatief. In de belangenafweging wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het specifieke geval. Ook op basis van een enkele hieronder genoemde omstandigheid kan sprake zijn van een voldoende ernstige situatie om direct over te gaan tot sluiting.

Indicatoren:

• De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen, de combinatie van soft- en harddrugs, maar ook aan de hoeveelheid. Het aantreffen van een handelshoeveelheid is op zichzelf al voldoende om aan te nemen dat er van handel sprake is. Daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking hoeft niet aangetoond te worden. Echter, een minieme overschrijding van wat als handels-hoeveelheid wordt aangemerkt kan een andere afweging rechtvaardigen.

• De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen in de woning.

• Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Ook kan aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.

• Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoners/betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.

• De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n). Hierbij kan ten eerste worden gedacht aan een buurt waarin de woning zich bevindt. Staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast, bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt. Ten tweede kan het zijn dat de bewoners in de directe omgeving al drugsoverlast ondervinden.

• De eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.

In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat alleen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, rekening gehouden met de volgende indicatoren:

• De aard van de stoffen of goederen. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, apparatuur of aanverwante artikelen welke niet of nauwelijks anders kunnen worden toegepast dan bij de productie, handel of transport van drugs.

• De mate waarin de goederen erop wijzen bestemd te zijn voor handel in drugs.

• De combinatie van aangetroffen stoffen. Hierbij kan gedacht worden aan het tegelijk verkopen, danwel aanwezig hebben van goederen die voor (grootschalige) verwerking, transport of bereiding van drugs bedoeld zijn (grammenweegschalen, drugsverpakkingen, versnijdingsmiddelen).

• De hoeveelheid aangetroffen stoffen of goederen.

• Mate van bekendheid van het pand waar dergelijke producten verkocht, verhandeld of gebruikt kunnen worden.

• De mate van risico of gevaar voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden. (hierbij kan gedacht worden aan een buurt die door drugscriminaliteit reeds zwaar onder druk staat of het gevaar dat een drugslaboratorium met zich meebrengt).

Sluitingstermijn

Zowel voor woningen als lokalen (al dan niet publiek toegankelijk) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan.

Indien binnen drie jaar in hetzelfde pand opnieuw sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13b Opiumwet, wordt het pand in beginsel gesloten voor twaalf maanden.