Uitspraak 202101653/1/R3


Volledige tekst

202101653/1/R3.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2021 in zaak nr. 19/1924 in het geding tussen:

[appellant] en anderen,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 heeft het college van gedeputeerde staten het verzoek van [appellant] en anderen om handhaving van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in verband met de aanwezigheid van een hekwerk op het perceel, gelegen aan Meije 300 te Zegveld (hierna: het perceel), afgewezen.

Bij besluit van 7 februari 2019 heeft het college van gedeputeerde staten het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 januari 2021, gerectificeerd op 2 maart 2021, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college en Free Heart B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen en het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. ECLI:NL:RVS:2022:3164, op een zitting behandeld op 5 oktober 2022, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. Y.M.G. van den Heerik, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A. van Es-Vermeulen en B.A.H.J. Mariën, zijn verschenen. Verder is het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bakker, op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 28 maart 2018 hebben [appellant] en anderen een verzoek ingediend om handhaving van vanwege het oprichten van een perceelafscheiding gelegen op het perceel gelegen binnen het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. [appellant] en anderen zijn van mening dat het hekwerk in strijd met de Wnb is opgericht.

2.       Het college van gedeputeerde staten heeft dit verzoek afgewezen in het besluit van 19 juli 2018, omdat het oprichten van het hekwerk de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in het gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Volgens het college van gedeputeerde staten geldt er daarom geen vergunningplicht op grond van de Wnb voor het oprichten van het hekwerk. In het besluit van 19 juli 2018 heeft het college van gedeputeerde staten in dit verband verwezen naar de verklaring van geen bedenkingen van 29 september 2016 die namens hem in een andere procedure is verleend voor de uitbreiding van activiteiten op het perceel.

3.       In het besluit op bezwaar heeft het college van gedeputeerde staten het besluit van 19 juli 2018 in stand gelaten en de motivering aangevuld in die zin dat het - naast de hiervoor genoemde verklaring van geen bedenkingen - ook het beheerplan voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck voor de periode 2015-2021 (hierna: het beheerplan) aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd.

4.       Tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek hebben [appellant] en anderen beroep bij de rechtbank ingesteld.

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het oprichten van het hekwerk niet in strijd is met de Wnb. Volgens de rechtbank heeft het college van gedeputeerde staten het handhavingsverzoek van [appellant] en anderen terecht afgewezen.

Intrekking

6.       Op de zitting hebben [appellant] en anderen hun hogerberoepsgrond dat de rechtbank er niet vanuit heeft mogen gaan dat op 25 april 2018 een controle is verricht door een inspecteur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: OZHZ), ingetrokken.

Het hoger beroep

7.       [appellant] en anderen richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het standpunt van het college van gedeputeerde staten dat in de beeldentuin geen beschermde habitattypen voorkomen voldoende is gemotiveerd. Voor het hekwerk is geen verklaring van geen bedenkingen afgegeven. In dat kader had dit volgens [appellant] en anderen het beste beoordeeld  kunnen worden. Daarom stellen [appellant] en anderen dat hen niets anders restte dan om handhaving van artikel 2.7 van de Wnb te verzoeken.

7.1.    Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt: "Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied."

7.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een wettelijke grondslag voor toewijzing van het handhavingsverzoek ontbreekt en het oprichten van het hekwerk niet in strijd is met de Wnb.

De rechtbank heeft dit oordeel in de eerste plaats gebaseerd op de bevindingen van een op 25 april 2018 verrichte controle door een inspecteur van OZHZ. De inspecteur van OZHZ heeft toen geconstateerd dat in of in de directe omgeving van de beeldentuin - anders dan [appellant] en anderen betogen - geen beschermde habitattypen voorkomen die door het oprichten van het hekwerk significant verstorende effecten zullen ondervinden. De inspecteur van OZHZ is tijdens zijn locatiebezoek op 25 april 2018 tot de conclusie gekomen dat de sloten, die de beeldentuin omringen, een mogelijk leefgebied zijn voor de kleine modderkruiper en de bittervoorn, welke soorten gevoelig zijn voor verontreiniging en voor verstoring door geluid, licht en trilling. Hoewel het oprichten van een hekwerk gepaard kan gaan met een zeer tijdelijke verstoring door trilling en geluid, is door de inspecteur van OZHZ geconcludeerd dat dit niet zal leiden tot een significant verstorend effect. Verder heeft de inspecteur van OZHZ op 25 april 2018 geconstateerd dat de Noordse woelmuis voorkomt in de Meijegraslanden nabij de beeldentuin, maar dat het onwaarschijnlijk is dat de beeldentuin een onderdeel van zijn leefgebied vormt. Daarnaast heeft de inspecteur van OZHZ geconcludeerd dat de meervleermuis in de zomer kan verblijven bij de wateren rondom de beeldentuin. Omdat de meervleermuis vooral gevoelig is voor licht, is het oprichten van een hekwerk volgens de inspecteur van OZHZ niet verstorend. Met betrekking tot vogels is geconstateerd dat het sporadisch mogelijk is dat de purperreiger en de grote zilverreiger in de omgeving van de beeldentuin worden waargenomen, maar dat deze vogels geen last zullen hebben van het hekwerk.

De rechtbank heeft haar oordeel in de tweede plaats gebaseerd op bladzijde 23 van het beheerplan, waar staat dat de Noordse woelmuis een diersoort is die gedijt in rietlanden, ruigtes en (kruidenrijk) grasland. Omdat deze biotopen ontbreken in de beeldentuin heeft de rechtbank het standpunt van het college van gedeputeerde staten gevolgd dat het onwaarschijnlijk is dat de Noordse woelmuis voorkomt in de beeldentuin.

7.3.    De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat op basis van een op 25 april 2018 verrichte controle door een inspecteur van OZHZ en bladzijde 23 van het beheerplan, voldoende is gemotiveerd dat in de beeldentuin geen beschermde habitattypen voorkomen.

Het betoog slaagt niet.

7.4.    Op de zitting is gebleken dat er tussen partijen verschil van mening is over het antwoord op de vraag of de beeldentuin en het hekwerk al aanwezig waren toen het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck bij besluit van 25 november 2013 werd aangewezen als Natura 2000-gebied. [appellant] en anderen beantwoorden deze vraag ontkennend, terwijl het college van gedeputeerde staten deze vraag bevestigend beantwoordt. De Afdeling laat in het midden wie van beide partijen gelijk heeft, omdat het antwoord op deze vraag niet relevant is voor het oordeel.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

9.       Het college van gedeputeerde staten hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Priem
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022

646