Uitspraak 202101651/1/R3


Volledige tekst

202101651/1/R3.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2021 in zaak nrs. 18/7180 en 18/7299 in het geding tussen:

[appellant] en anderen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders aan Freeheart B.V. en anderen een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een erf-/perceelafscheiding op het perceel Meije 300 te Zegveld (hierna: het perceel).

Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college van burgemeester en wethouders en Freeheart B.V. en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college van burgemeester en wethouders heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. ECLI:NL:RVS:2022:3165, op een zitting behandeld op 5 oktober 2022, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. Y.M.G. van den Heerik, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bakker, zijn verschenen. Verder is het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. A. van Es-Vermeulen en B.A.H.J. Mariën, op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Freeheart B.V. en anderen waren tot 13 mei 2022 eigenaar van het perceel. Zij exploiteerden hier Buitenplaats "De Blauwe Meije", onder andere bestaande uit een beeldentuin liggend binnen het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Buitenplaats "De Blauwe Meije" ligt deels op grondgebied van de gemeente Nieuwkoop en deels op grondgebied van de gemeente Woerden. Sinds 13 mei 2022 is AnBaD Beheer B.V. eigenaresse van het perceel.

2.       Freeheart B.V. en anderen hebben op 11 december 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de legalisering van de bestaande erf-/perceelafscheiding op het perceel. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders hiervoor een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

3.       [appellant] en anderen wonen in de directe nabijheid van het perceel en zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning.

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het geldende bestemmingsplan en om de omgevingsvergunning voor het hekwerk dat de erf-/perceelafscheiding vormt, te verlenen.

5.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inhoudelijk

6.       Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" dat op 3 november 2016 is vastgesteld door de raad (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel van de beeldentuin heeft daarin de bestemming "Cultuur en ontspanning", de dubbelbestemming(en) "Waarde - Archeologie 1" en deels "Waterstaat - Waterkering", de gebiedsaanduidingen "overige zone - landschapstype oeverwallen" en "overige zone - meijegraslanden" en de functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin".

7.       De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat het hekwerk niet past binnen de bestemming "Waterstaat - Waterkering" maar dat het hekwerk met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in artikel 27, lid 27.3, van de regels van het bestemmingsplan in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo kan worden vergund.

8.       Het geschil spitste zich bij de rechtbank toe op de vraag of het college van burgemeester en wethouders over het hoofd heeft gezien dat het hekwerk ook in strijd is met artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder g, en artikel 31, lid 31.5 van de regels van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is.

9.       [appellant] en anderen bestrijden het oordeel van de rechtbank dat het hekwerk niet in strijd is met artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder g, van de regels van het bestemmingsplan. Het hekwerk kan volgens hen niet worden aangemerkt als een bij de beeldentuin behorende voorziening als bedoeld in dit artikel.

9.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het hekwerk dient als perceel- en erfafscheiding ten behoeve van de beeldentuin en dat in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding wordt gezien voor het oordeel dat het hekwerk niet ten behoeve van de beeldentuin aanwezig is. Het oordeel van de rechtbank over de kwalificatie van het hekwerk als hekwerk ten behoeve van de beeldentuin wordt door de Afdeling geheel onderschreven. Het hekwerk is een voorziening ten behoeve van de beeldentuin, omdat daarmee de beeldentuin wordt afgeschermd. Dat al eerder voorzieningen zijn vergund ten behoeve van de beeldentuin, wat daar ook van zij, laat onverlet dat het hekwerk een voorziening is als bedoeld in artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder g, van de regels van het bestemmingsplan.

[appellant] en anderen hebben nog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2502, waarin andere criteria zijn gebruikt om te beoordelen of een zaak als bijbehorende voorziening kan worden aangemerkt. Hierover overweegt de Afdeling dat in die zaak - anders dan in het voorliggende geval -  getoetst moest worden aan de Algemene Plaatselijke Verordening van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, waarin expliciet was bepaald wat bijbehorende voorzieningen zijn. De situatie die in de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 aan de orde was, is dus niet dezelfde als de situatie die nu aan de orde is.

Het betoog slaagt niet.

10.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat erfafscheidingen met een hoogte van 2 m zijn toegestaan op het perceel op grond van artikel 7, lid 7.2.1, van de regels van het bestemmingsplan.

10.1.  De rechtbank heeft geoordeeld dat erfafscheidingen met een hoogte van 2 m zijn toegestaan op het perceel op grond van artikel 7, lid 7.2.1, van de regels van het bestemmingsplan. Dit oordeel wordt door de Afdeling geheel onderschreven.

Het betoog slaagt niet.

11.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet getoetst hoefde te worden aan artikel 31, lid 31.5, van de regels van het bestemmingsplan.

11.1.  De rechtbank heeft overwogen dat uit artikel 31, lid 31.5.2, van de planregels volgt dat het toetsen van het beleid neergelegd in artikel 31, lid 31.5 enkel bij de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" en "Natuur" een rol kan spelen. Omdat geen van deze bestemmingen op het perceel rust, hoeft daarom volgens de rechtbank niet getoetst te worden aan artikel 31, lid 31.5 van de regels van het bestemmingsplan. Ook dit oordeel van de rechtbank wordt door de Afdeling geheel onderschreven.

Het betoog slaagt niet.

12.     [appellant] en anderen betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij hun betoog dat sprake is van strijd met artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) niet hebben onderbouwd. Ook heeft de rechtbank volgens [appellant] en anderen ten onrechte geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders het advies van 26 januari 2018 van de Omgevingsdienst West-Holland ten grondslag heeft mogen leggen aan de besluitvorming.

12.1.  De Afdeling overweegt dat door deskundigen is onderbouwd dat geen sprake is van een vergunningplicht op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. De Omgevingsdienst West-Holland heeft in haar advies van 26 januari 2018 aangegeven dat er geen ecologisch onderzoek nodig is en de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft namens het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland ook, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [appellant] en anderen, onderbouwd dat er niet in strijd met de Wnb wordt gehandeld. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat van [appellant] en anderen mag worden verwacht dat zij hun enkele stelling dat er in strijd wordt gehandeld met de Wnb onderbouwen met een contra-expertise.

[appellant] en anderen hebben zich op het standpunt gesteld dat ondanks de conclusie van de Omgevingsdienst West-Holland dat er geen ecologisch onderzoek nodig is, aan de omgevingsvergunning desalniettemin een verklaring van geen bedenkingen ten grondslag had moeten worden gelegd op grond van artikel 6.10a, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Daarover overweegt de Afdeling dat dit niet hoeft. Hierbij is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat het hekwerk de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Ook is niet aannemelijk geworden dat handelingen zullen worden verricht met mogelijke gevolgen voor beschermde planten- en diersoorten.

Het betoog slaagt niet.

12.2.  Verder is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college van burgemeester en wethouders het advies van 26 januari 2018 van de Omgevingsdienst West-Holland ten grondslag heeft mogen leggen aan de besluitvorming. Dit advies is betrokken in de bezwaarfase en de commissie voor de bezwaarschriften verwijst op bladzijde 6 van haar advies ook naar dit document. Uit het verslag van de hoorzitting van 21 juni 2018 bij de commissie voor de bezwaarschriften blijkt dat de gemachtigde van [appellant] en anderen ook op de hoogte was van dit document en daaruit citeert. De stelling van [appellant] en anderen dat het advies van de Omgevingsdienst West-Holland pas voor de zitting bij de rechtbank is overgelegd is hiermee dan ook ontkracht.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

13.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

14.     Het college van burgemeester en wethouders hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Priem
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022

646

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.

Regels van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" van 3 november 2016

Artikel 7, lid 7.1

De voor ‘Cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunsthoeve', een kunsthoeve;

b.       het wonen ten behoeve van de kunsthoeve, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 100 m²;

c.       mantelzorg, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m² van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt;

d.       water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals sloten, greppels, watergangen, waterberging, bruggen en duikers;

e.       nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

g.       bebouwing, beelden, terreinen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, en andere voorzieningen;

Artikel 7, lid 7.2.1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin', zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van beelden maximaal 3 meter mag bedragen.

Artikel 27, lid 27.1

De voor ‘Waterstaat - waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende enkelbestemmingen.

Artikel 27, lid 27.3

Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 27.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

a.       de bouw verenigbaar is met de belangen van de betreffende leiding;

b.       de veiligheid van de waterstaat en/of waterkering niet wordt geschaad;

c.       de beheerder van de waterkering daarover om advies is gevraagd.

Artikel 31, lid 31.5

Voor de aangeduide landschapstypen gelden de volgende regels:

31.5.1 Landschapstypen en kernkwaliteiten

a.       Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype droogmakerij' is het beleid gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het diepe droogmakerijlandschap met de volgende kernkwaliteiten:

1.       grootschalig open landschap, de agrarisch bouwpercelen liggen als verdichte eilanden in de polder, de erven hebben over het algemeen een groot achterland, oude ontginningslinten hoger dan de omgeving, zichtlijnen vanuit en op het lint;

2.       lintbebouwing langs de oorspronkelijke ontginningsassen, boerderijstroken langs wegen en randen, verspreide boerderijen als eilanden in de polder;

3.       bomenrijen langs wegen, lijnbeplanting op de erfgrenzen, solitaire boerderijen, losse erfbeplanting ontginningsassen.

b.       Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype veenweiden' is het beleid gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het weidse veenweidenlandschap met de volgende kernkwaliteiten:

1.       grote mate van openheid, de agrarische bouwpercelen zijn kleiner dan in de droogmakerij en liggen meer ingeklemd tussen sloten, hoge grondwaterstand, historisch-bouwkundig waardevolle ontginningslinten, grote verschillen tussen besloten bebouwingslinten en open weide gebied, zichtlijnen vanuit en op het lint;

2.       lintbebouwing langs ontginningsassen;

3.       beplanting geconcentreerd in de linten, erfbeplanting met solitairen, landschappelijke beplanting zoals griefhoutbosjes en beplante kaden, boomgaardjes in linten.

c.       Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype oeverwallen' is het beleid gericht op het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van het kleinschalig oeverwallenlandschap met de volgende kernkwaliteiten:

1.       licht glooiende ruggen in het landschap, kleinschalig en besloten karakter, natuurlijke oude waterlopen, oude lintbebouwing direct aan het water, onregelmatige strokenverkaveling loodrecht op de oeverwal, doorzichten vanuit lint op omliggende veenweiden;

2.       bebouwing volgt natuurlijke patronen, afwisselend oude en nieuwe boerderijen en woningen;

3.       beplanting vooral in bebouwingslinten in de vorm van erfbeplanting (solitairen) en kleine boomgaarden, geriefhoutbosjes tussen de erven.

d.       Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype petgaten en legakker' is het beleid gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van net natuurlijke petgaten- en legakkerlandschap met de volgende kernkwaliteiten:

1.       verveningsplassen met petgaten en legakkers, half besloten landschap;

2.       lintbebouwing van Nieuwkoop en Noorden;

3.       beplanting op legakkers en enkele percelen.

31.5.2 Bescherming

In de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur' is aangegeven of er bij het verlenen van afwijkingen of omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, en bij wijziging van het bestemmingsplan aan het beleid onder 31.5 moet worden getoetst en op welke wijze dit moet geschieden

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7, tweede lid

Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Besluit omgevingsrecht

Gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen nodig is

Artikel 6.10a

Als er sprake is van een aanhakende toestemming in verband met:

- het realiseren van projecten of verrichten van handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

- het verrichten van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten- en diersoorten.