Uitspraak 202003970/1/R4 en 202003971/1/R4


Volledige tekst

202003970/1/R4 en 202003971/1/R4.
Datum uitspraak: 2 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tiel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kanaalzone - Medel afronding 2020" en het bestemmingsplan "Parapluherziening zonering industrielawaai bedrijventerrein Medel 2020" vastgesteld.

Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Industrieschap Medel een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Kanaalzone - Medel afronding 2020" opnieuw vastgesteld.

[appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld tegen dit besluit een zienswijze naar voren te brengen, wat zij hebben gedaan.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 13 juni 2022, waar [appellant] en anderen, en de raad, vertegenwoordigd door G.J.K. Leemreize en mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen zijn verschenen. Verder is op de zitting Industrieschap Medel, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en de al genoemde mr. Lam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

2.       Het besluit van 13 oktober 2021 is een besluit tot vervanging van het besluit van 17 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kanaalzone - Medel afronding 2020". Ten opzichte van het besluit van 17 juni 2020 is de planregeling op de volgende onderdelen gewijzigd. De maximaal toegelaten bedrijfscategorieën op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn verlaagd van 4.2 naar 3.2. Een perceel in het noorden van het plangebied is nu bestemd als "Groen"; dat was in het besluit van 17 juni 2020 "Bedrijventerrein". Ten slotte is in artikel 4.4.4 van de planregels vastgelegd dat het bedrijventerrein gasloos wordt uitgevoerd.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het besluit van 13 oktober 2021 onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant] en anderen is van rechtswege gericht tegen dit besluit. Waar in het navolgende wordt gerefereerd aan "het plan", wordt daarmee gedoeld op het besluit van 13 oktober 2021.

3.       Het plangebied ligt ten oosten van het bestaande bedrijventerrein Medel en ten noorden van de kern Tiel en de transportas A15/Betuweroute. Het bestaande bedrijventerrein heeft een oppervlakte van ongeveer 150 ha. Het plan voorziet in de uitbreiding ervan met ongeveer 50 ha. In de bestaande situatie is het plangebied onbebouwd en in gebruik voor agrarische doeleinden.

4.       Het bij besluit van 17 juni 2020 vastgestelde bestemmingsplan "Parapluherziening zonering industrielawaai bedrijventerrein Medel 2020" wijzigt de geluidszone van het industrieterrein Medel. Deze wijziging hangt samen met - en is nodig vanwege - de uitbreiding van het bedrijventerrein.

5.       [appellant] en anderen zijn bewoners van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Echteld en [locatie 3] in Ochten. De afstand tussen de [locatie 1] en [locatie 2] tot het plangebied bedraagt ongeveer 310 m en 350 m. De afstand tussen het plangebied en de [locatie 3] in Ochten is ongeveer 6,7 km.

[appellant] en anderen hebben beroep ingesteld tegen het plan vanwege de gevolgen van de uitbreiding van het bedrijventerrein voor het woon- en leefklimaat in hun omgeving. Zij hebben geen beroepsgronden aangevoerd die (rechtstreeks) gericht zijn tegen de wijziging van de geluidszone.

Bijlage

6.       De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.

I. Besluit van 13 oktober 2021 (bestemmingsplan)

Wijze van toetsen

7.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Ingetrokken beroepsgrond

8.       [appellant] en anderen hebben op zitting hun beroepsgrond over de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie op de Medelsestraat ingetrokken. Ook de beroepsgrond dat het plan ten onrechte voorziet in het gebruik van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" voor inrichtingen tot en met ten hoogste categorie 3.2 als bedoeld in de als bijlage bij de planregels gevoegde "Staat van bedrijfsactiviteiten", is door hen ingetrokken.

Zienswijze

9.       Over het betoog van [appellant] en anderen dat de raad bij het vaststellen van het plan niet is ingegaan op de door hen eerder ingediende zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan uit 2017, overweegt de Afdeling als volgt. Bij het besluit van 13 oktober 2021 is als bijlage bij de plantoelichting de "Reactienota zienswijzen en advies Commissie MER" van 28 april 2017 gevoegd. Daarin is een samenvatting gegeven van de zienswijzen van [appellant] en anderen en de reactie daarop van het college van burgemeester en wethouders. Het betoog slaagt niet.

Wet natuurbescherming

10.     [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Het plan leidt volgens hen tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van omliggende Natura 2000-gebieden, vanwege een toename van de stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitattypen in deze gebieden. De passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het plan, is volgens

[appellant] en anderen gebrekkig. Het gaat hierbij in het bijzonder om de verrichte stikstofberekening.

10.1.  In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

10.2.  De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden, strekken tot de bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Dit is een algemeen belang waarvoor natuurlijke personen in beginsel niet kunnen opkomen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt echter dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Het meest nabij het plangebied gelegen Natura 2000-gebied is het gebied "Rijntakken". Dat ligt op een afstand van ruim 1,2 km ten zuiden van het plangebied. De afstand tussen dit gebied en de percelen van appellanten bedraagt meer dan 1 km (Echteld) en meer dan 600 m (Ochten). Gelet op deze afstanden bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen duidelijke verwevenheid tussen de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen en de individuele belangen van [appellant] en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. De ingeroepen normen van de Wnb strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Dit leidt ertoe dat de beroepsgronden van [appellant] en anderen over de onjuistheden in de passende beoordeling (stikstofberekening) niet besproken zullen worden. De Afdeling merkt hierbij op dat ook als zou blijken dat deze beroepsgronden terecht zijn aangevoerd de Afdeling gelet op artikel 8:69a van de Awb het plan niet mag vernietigen.

10.3.  [appellant] en anderen hebben pas ter zitting gesteld dat zij jachtrechten hebben op gronden in of nabij de Rijntakken en dat hen daarom het relativiteitsvereiste niet kan worden tegengeworpen. Hoewel daartoe op zitting in de gelegenheid gesteld hebben zij deze stelling niet nader geconcretiseerd. Gelet hierop ziet de Afdeling in de stelling over de jachtrechten geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van relevante verweving van de belangen van [appellant] en anderen met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Daarom moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Luchtkwaliteit

11.     [appellant] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving van hun percelen als gevolg van het extra verkeer van en naar het bedrijventerrein.

11.1.  De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het bedrijventerrein. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Deelonderzoek luchtkwaliteit" van 30 maart 2020 van Kuiper Compagnons. Hierin wordt geconcludeerd dat de concentraties van luchtverontreinigende stoffen op geen enkel beoordelingspunt op de buitengrens van het industrieterrein de grenswaarden overschrijden. Bij de woningen die in de nabijheid van het industrieterrein zijn gelegen, treedt een toename op van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Deze toename wordt vooral veroorzaakt door de industriële emissies van de nieuwe bedrijven en in mindere mate als gevolg van de toename van het verkeer. Volgens het rapport blijven in alle gevallen de concentraties echter ruim onder de grenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

[appellant] en anderen hebben de inhoud van het rapport over de luchtkwaliteit niet met concrete argumenten bestreden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de luchtkwaliteit in de omgeving van het bedrijventerrein. Het betoog slaagt niet.

Behoefte

12.     [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De behoefte aan de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein is niet inzichtelijk gemaakt. Aan de onderbouwing van de behoefte ligt het rapport "Laddertoets Medel afronding" van Stec Groep van 6 mei 2020 ten grondslag (hierna: Laddertoets). Dit rapport bevat volgens [appellant] en anderen een aantal onjuistheden. Het verzorgingsgebied is ten onrechte beperkt tot de bestuurlijke regio Rivierenland. De Laddertoets had moeten uitgaan van de relevante marktregio. Dat is een veel groter gebied. Het gaat om het gebied binnen een straal van 40 km vanaf het plangebied. De berekende behoefte bedraagt volgens het rapport 150 ha tot 180 ha, maar de berekening van de vraag is gebaseerd op de gronduitgifte van 213 ha (bedrijventerrein) in de afgelopen 10 jaar. De marktomstandigheden zijn echter inmiddels wezenlijk gewijzigd, zodat niet vaststaat dat de komende tien jaar sprake zal zijn van een vergelijkbare vraag als in het verleden. Uit het rapport "Behoefteraming bedrijventerrein Medel II" van BSP van 30 augustus 2017 blijkt volgens [appellant] en anderen een logistieke vraag van slechts 83 ha. Ook stellen [appellant] en anderen dat onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande leegstand in het verzorgingsgebied. De leegstand is ten onrechte bepaald aan de hand van het aanbod op "Funda in Business" in april 2020. Als gevolg hiervan zijn een aantal beschikbare locaties niet betrokken bij het onderzoek. [appellant] en anderen hebben in dit verband gewezen op het terrein van de voormalige glasfabriek in Tiel en op de bedrijfsgebouwen aan de Prinsenhof 11 en Hoekwei 6. Ten slotte stellen [appellant] en anderen dat niet is gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Verzorgingsgebied

12.1.  Over de afbakening van de relevante marktregio staat in de Laddertoets het volgende. De bedrijfsruimtemarkt is grotendeels een lokale markt. Dat blijkt ook uit onderzoek (PBL, 2007). Bijna 95 procent van de bedrijven op bedrijventerreinen verhuist binnen de eigen regio. Een groot deel (75 procent) blijft daarbij ook binnen de gemeentegrenzen, zo blijkt uit hetzelfde onderzoek. Specifiek voor bedrijventerreinen geldt ook dat het grootste deel van de werkgelegenheid (ongeveer 75 procent) bij bedrijven die neerstrijken op een bedrijventerrein, afkomstig is uit de eigen gemeente (PBL, 2009). Recenter onderzoek van het CBS (2013) bevestigt het beeld dat het merendeel van de bedrijven binnen de eigen gemeente verhuist (ruim twee derde). Het CBS concludeert dat de gemiddelde verhuisafstand van bedrijven acht kilometer is. Ook in Rivierenland is dit volgens de Laddertoets het geval.

[appellant] en anderen hebben weliswaar gesteld dat het verzorgingsgebied niet correct is bepaald, maar zij hebben de hiervoor vermelde in de Laddertoets gegeven onderbouwing niet met concrete argumenten bestreden. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in de Laddertoets is uitgegaan van een onjuiste afbakening van het relevante verzorgingsgebied. De Afdeling wijst er nog op dat in de Laddertoets staat dat als verzorgingsgebied weliswaar wordt uitgegaan van de regio Rivierenland, maar dat bij het inzichtelijk maken van de behoefte rekening is gehouden met een eventuele bovenregionale in- en uitstroom als resultaat van de gunstige ligging van Rivierenland voor grootschalige, bovenregionaal opererende logistieke spelers. Het betoog slaagt niet.

Vraag

12.2.  De Afdeling overweegt dat uit de Laddertoets volgt dat de vraag niet alleen is bepaald aan de hand van de uitgifte in de afgelopen 10 jaar. De vraag is bepaald aan de hand van twee rekenmethodes waarbij de methode van het berekenen van de toekomstige ruimtevraag op basis van de historische uitgifte als tweede verifiërende methode is gebruikt. De behoefte is primair berekend op basis van de ontwikkelscenario's van het Centraal Planbureau (WLO Laag en WLO Hoog). Deze methode heeft geresulteerd in een uitbreidingsvraag van ongeveer 134 ha tot 171 ha. Vervolgens is, ter verificatie en vergelijking, de historische uitgifte in beeld gebracht. In de Laddertoets staat dat in de periode 2009 - 2019 in totaal ruim 195 ha bedrijventerrein is uitgegeven in Rivierenland. Op basis hiervan - dat wil zeggen door middel van extrapolatie - is berekend dat de totale ruimtevraag naar bedrijventerreinen in Rivierenland tot en met 2029 tussen 180 en 220 ha bedraagt. Aan de hand van deze twee rekenmethoden is de ruimtevraag voor Rivierenland vastgesteld op 150 ha tot 180 ha.

[appellant] en anderen hebben de verrichte (primaire) berekening van de vraag en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten niet gemoveerd bestreden. Zij hebben de onderbouwing van de berekening van de vraag bestreden door enkel te verwijzen naar het rapport "Behoefteraming bedrijventerrein Medel II" van BSP van 30 augustus 2017. De Afdeling ziet in de enkele verwijzing naar dat rapport geen aanleiding voor het oordeel dat de Laddertoets gebrekkig is. Hierbij heeft de Afdeling van belang geacht dat het rapport van BNP niet ziet op de vraag in dezelfde periode die hier aan de orde is.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in de Laddertoets is uitgegaan van een onjuiste vraag naar bedrijventerreinen. Het betoog slaagt niet.

Aanbod

12.3.  Gelet op het hiervoor in 12.1 gegeven oordeel over de afbakening van het verzorgingsgebied/markregio behoefde de raad het aanbod buiten Rivierenland niet te betrekken bij het onderzoek naar de behoefte.

De locatie van de voormalige glasfabriek is wel in beschouwing genomen in de Laddertoets, maar die locatie is niet geschikt bevonden. In de Laddertoets staat hierover onder meer dat een gedeelte van dat terrein al is verhuurd en pas na 2030 (eventueel) beschikbaar wordt. Een deel van de locatie heeft directe toegang tot water via een kade. Voor watergebonden bedrijven is dat een ideale vestigingslocatie. Beleidsmatig (provincie en gemeente) is volgens de Laddertoets het streven om bestaande kavels aan het water als zodanig te gebruiken en niet uit te geven voor lichtere bedrijvigheid. De raad heeft naar aanleiding van het beroep van [appellant] en anderen een aanvullende notitie laten opstellen door Stec over de behoefte aan bedrijventerreinen (Oplegnotitie Laddertoets Medel afronding van 18 mei 2022). In deze notitie wordt de conclusie uit de Laddertoets dat het terrein van de glasfabriek niet beschikbaar is, bevestigd. In de Oplegnotitie staat hierover dat het terrein is verkocht en dat de koper een groot deel van het terrein heeft verhuurd aan een recyclingbedrijf en een infrabedrijf voor een periode van 25 jaar.

Over de bedrijfsgebouwen aan de Prinsenhof 11 en Hoekwei 6 heeft de raad gesteld dat deze ongeschikt zijn voor grootschalige logistiek, omdat de kavels te klein zijn of te verspreid liggen.

De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de Laddertoets wat betreft het in kaart brengen van het bestaande aanbod, onjuist is.

Conclusie

12.4.  De Afdeling is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt dat er behoefte bestaat aan de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein en dat hierin niet kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog slaagt niet.

Bouwhoogten en aantasting landschap

13.     [appellant] en anderen betogen dat de op het bedrijventerrein toegelaten bouwhoogten leiden tot een aantasting van de openheid van het omliggende agrarische landschap. De voorgestane inpassingsmaatregelen zijn volgens [appellant] en anderen onvoldoende om de nadelige gevolgen voor het landschap te beperken. In het voor het plan opgestelde inpassingsplan is namelijk voorzien in een grondwal van een geringe hoogte waarop bomen worden geplant. De bomen worden uiteindelijk 6 m tot 12 m hoog. Op het centrale deel van het plangebied mag echter worden gebouwd tot een bouwhoogte van 30 m. De bedrijfsgebouwen blijven volgens [appellant] en anderen dus zichtbaar vanaf een grote afstand van het bedrijventerrein. Bovendien voorziet het inpassingsplan niet in afschermende maatregelen langs een groot deel van de oostelijke begrenzing van het plangebied. Om de nadelige gevolgen voor het omliggende landschap voldoende te beperken, moet volgens [appellant] en anderen de maximale bouwhoogte in het plangebied worden verlaagd tot 16 m op het centrale deel en 10 m aan de randen.

13.1.  Blijkens de verbeelding bezien in samenhang met de planregels bedraagt de toegelaten bouwhoogte op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" 16 m en 30 m. Voor de randen van het bedrijventerrein geldt een bouwhoogte van 16 m. Op het centrale deel is een bouwhoogte van 30 m toegelaten.

13.2.  De raad onderkent dat het plan nadelige gevolgen zal hebben voor de openheid van het omliggende landschap. Om deze gevolgen te beperken wordt voorzien in de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. Daartoe zijn een beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan opgesteld. In het inrichtingsplan is voorzien in de realisatie van een groenstrook ter afscherming langs de randen van het bedrijventerrein, op gronden met de bestemming "Groen", met de aanduiding "specifieke vorm van groen - 1". De uitvoering van de afschermende groenstrook is verzekerd door het opnemen van een daartoe strekkende "voorwaardelijke verplichting" in artikel 4.2.3 van de planregels. Het beeldkwaliteitsplan geldt als aanvullend welstandsbeleid voor de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen. Gelet hierop zullen de gevolgen voor het omliggende landschap volgens de raad aanvaardbaar zijn.

13.3.  De Afdeling is van oordeel dat de raad deugdelijk heeft onderbouwd dat het plan, gelet ook op de voorschreven ruimtelijke inpassing van het bedrijventerrein, niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de openheid van het omliggende landschap. Voor dit oordeel is allereerst van belang dat het plan voorziet in differentiatie wat betreft de toegelaten bouwhoogten. Op het "binnendeel" van het bedrijventerrein, direct ten oosten van het bestaande bedrijventerrein Medel, is een bouwhoogte van

30 m toegestaan. Voor de rand van het bedrijventerrein en in het bijzonder het noordelijke en oostelijke deel dat grenst aan (open) agrarisch gebied, is voorzien in een aanmerkelijk lagere bouwhoogte van maximaal 16 m. Verder is van belang dat de raad niet alleen heeft voorzien in een landschappelijke inpassing in de vorm van afschermende groenstroken en waterpartijen, maar ook een aantal onbebouwde percelen in het noorden en het zuiden van het plangebied (bestemming "Groen" in het noorden en "Agrarisch" in het zuiden). Blijkens het inrichtingsplan wordt wat betreft de afschermende groenstrook uitgegaan van onder meer bomen van (uiteindelijk) 12 m hoog op een grondwal. De bomen zullen het zicht op de bebouwing weliswaar niet geheel wegnemen, maar de effecten op het omliggende landschap worden hierdoor wel verzacht. Daarbij komt ook betekenis toe aan de overige maatregelen, zoals de al genoemde waterpartijen in het noorden, oosten en zuiden van het plangebied. De Afdeling wijst er nog op dat in de omgeving van het bedrijventerrein sprake is van een gering aantal woningen. Die woningen liggen bovendien op een aanzienlijke afstand van het bedrijventerrein. Zo liggen de woningen van [appellant] en anderen op een afstand van meer dan 310 m en 350 m ten oosten van het plangebied.

In reactie op het bezwaar van [appellant] en anderen dat langs een gedeelte van de oostelijke begrenzing niet is voorzien in afschermend groen maar alleen in een waterpartij/vijver, heeft de raad gesteld dat hij een volledige afscherming van het bedrijventerrein ruimtelijk ongewenst acht. De Afdeling acht dit een houdbaar standpunt gelet ook op de aan de raad toekomende beoordelingsruimte bij de vraag welke mate van afscherming vanuit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk is.

13.4.  [appellant] en anderen hebben nog gesteld dat de beoogde inpassingsmaatregelen gering zijn in vergelijking met de inpassing aan de noordzijde bij het bestemmingsplan "Kanaalzone (bedrijventerrein)". Dat bestemmingsplan voorziet namelijk in een 100 m tot 160 m brede strook met de bestemming "Natuur". De raad heeft toegelicht dat direct ten noorden van de door [appellant] en anderen genoemde natuurbestemming een recreatieterrein ligt. De natuurbestemming is vooral bedoeld ter afscherming van dit recreatieterrein. De Afdeling volgt het standpunt van de raad dat het in het door [appellant] en anderen genoemde geval gaat om een specifieke situatie. Die situatie doet zich niet voor aan de oostzijde van het onderhavige plangebied. Zoals hiervoor al is overwogen, is ten oosten van het plangebied sprake van een gering aantal woningen op een grote afstand.

Ten slotte hebben [appellant] en anderen nog gewezen op een andere situatie uit het verleden, waarin tussen een woning en een bedrijfsperceel voorzien is in een (hoge) grondwal ter afscherming. De raad heeft onweersproken toegelicht dat de betreffende hoge grondwal nodig was vanwege het geluid van het bedrijf. Het betrof in dat geval dus een noodzakelijke geluidsreducerende voorziening. Dat is bij het onderhavige plan niet aan de orde.

13.5.  Het betoog slaagt niet.

Conclusie

14.     Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 13 oktober 2021 ongegrond.

II. Besluit van 17 juni 2020 (bestemmingsplan)

15.     Omdat het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2021 ongegrond is en dit besluit het besluit van 17 juli 2020 geheel vervangt, hebben [appellant] en anderen geen belang bij de bespreking van hun beroep tegen het besluit van 17 juli 2020. Het beroep tegen het besluit van 17 juli 2020 is daarom niet-ontvankelijk.

III. Besluit van 17 juni 2020 (geluidszone)

16.     [appellant] en anderen hebben geen beroepsgronden aangevoerd die gericht zijn tegen de geluidszone als zodanig. Omdat het bestemmingsplan waarin de gebruiksmogelijkheden van de gronden van het bedrijventerrein worden geregeld in stand blijft, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het bestemmingsplan voor de geluidszone ongegrond.

IV. Proceskosten

17.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Tiel van 17 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kanaalzone - Medel afronding 2020" niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen tegen de besluiten van de raad van de gemeente Tiel van 17 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parapluherziening zonering industrielawaai bedrijventerrein Medel 2020" en 13 oktober 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kanaalzone - Medel afronding 2020", ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
voorzitter

w.g. Milosavljević
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2022

739

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1, eerste lid

De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. […].

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6, tweede lid

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bestemmingsplan "Kanaalzone - Medel afronding 2020"

(13 oktober 2021)

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijfsmatige activiteiten:

1. in de categorie 3.1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding

'bedrijf tot en met categorie 3.1';

2. in de categorieën 3.1 en 3.2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';

[…].

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;

b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is weergegeven;

c. voor zover een bebouwingspercentage is opgenomen, mag de gezamenlijke oppervlakte van bebouwing niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';

d. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 m.

4.2.3 Voorwaardelijke verplichting groene afscherming

De bouw en het gebruik van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van en ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn uitsluitend toegestaan indien een groene afscherming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1', is aangelegd en in stand wordt gehouden conform de inrichtingsvereisten zoals opgenomen in Bijlage 2 van de planregels.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterpartijen en waterlopen;

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' tevens een landschappelijke inpassing conform de inrichtingsvereisten zoals opgenomen in Bijlage 2;

d. ontsluitingen en parkeervoorzieningen ten behoeve van aanliggende bedrijven;

[…].