Uitspraak 202102104/1/R3


Volledige tekst

202102104/1/R3.
Datum uitspraak: 2 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 februari 2021 in zaak nr. 20/1539 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.

Procesverloop

[appellant] heeft op 11 februari 2020 bij het college een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van drie woonstudio’s in een deel van de bebouwing op het perceel [locatie] te Dedemsvaart (hierna: het perceel).

Op 6 augustus 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de bovengenoemde activiteiten.

Bij uitspraak van 15 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Daan, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door J. Bloemert en W. Bron, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft op 11 februari 2020 bij het college een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van drie woonstudio’s. Het college heeft naar aanleiding van die aanvraag [appellant] bij brief van 28 februari 2020, verzonden op 2 maart 2020, verzocht aanvullende gegevens aan te leveren. [appellant] stelt dat hij naar aanleiding van dit verzoek op 10 maart 2020 aanvullende gegevens heeft aangeleverd en dat vanaf dat moment de beslistermijn weer is gaan lopen. Volgens [appellant] heeft het college vervolgens niet op tijd op zijn aanvraag beslist en is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Het college denkt daar anders over en weigert om die reden de volgens [appellant] van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. [appellant] heeft het college in gebreke gesteld en bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de volgens [appellant] van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan [appellant] betoogt, geen vergunning van rechtswege is verleend en dat het college dan ook niet in gebreke is gebleven de (vermeende) van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. De rechtbank heeft om die reden het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat [appellant] op 10 maart 2020 slechts een deel van de aanvullende gegevens heeft aangeleverd waar het college om had verzocht. Volgens de rechtbank is de beslistermijn dan ook niet verder gaan lopen nadat [appellant] aanvullende gegevens had aangeleverd. Daarmee is [appellant] het niet eens.

2.       De relevante wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarbij een onjuiste uitleg gegeven aan artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Volgens [appellant] volgt uit dit artikel dat de opschorting van de beslistermijn eindigt als aanvullende gegevens zijn aangeleverd, ongeacht of die gegevens compleet zijn. Het aanleveren van aanvullende gegevens is volgens [appellant] namelijk een objectief moment en niet afhankelijk van de vraag of hij of het college deze aanvullende gegevens volledig vindt. Daarbij verwijst [appellant] naar de uitleg die in de parlementaire geschiedenis en de literatuur wordt gegeven aan artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, als ook naar informatie van de Helpdesk Bouwregelgeving van de Rijksoverheid. Ook wijst [appellant] op de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1986, overweging 7.2. Dat betekent volgens [appellant] dat op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb op 10 maart 2020, de dag waarop hij aanvullende gegevens heeft aangeleverd en daarmee de aanvraag heeft aangevuld, de beslistermijn weer is gaan lopen. Dit heeft volgens hem tot gevolg dat op 14 april 2020 de beslistermijn is geëindigd. Omdat het college niet binnen de beslistermijn heeft beslist, is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Indien het college de aanvulling op 10 maart 2020 niet volledig vond, dan had het op de weg van het college gelegen om op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb de aanvraag buiten behandeling te laten, aldus [appellant].

De uitleg van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb

3.1.    In de brief van het college van 28 februari 2020, verzonden op 2 maart 2020, heeft het college [appellant] op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb verzocht de aanvraag aan te vullen. Hiervoor heeft het college een termijn gesteld van zes weken na de verzenddatum van de brief. In artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat in een dergelijke situatie de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 heeft uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3.2.    De Afdeling gaat eerst in op de vraag of de rechtbank een juiste uitleg heeft gegeven aan artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Partijen zijn namelijk verdeeld over de vraag wanneer "de aanvraag is aangevuld" zoals bedoeld in dat artikel. Volgens [appellant] volgt uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb dat de opschorting van de beslistermijn eindigt als aanvullende gegevens zijn ingediend, ongeacht of die gegevens volgens het college compleet zijn. Net als de rechtbank, volgt de Afdeling [appellant] daarin niet. Hierover overweegt de Afdeling het volgende.

3.3.    Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb biedt het college de mogelijkheid om de aanvrager van een omgevingsvergunning de gelegenheid te bieden de aanvraag aan te vullen, bijvoorbeeld omdat de aanvraag niet voldoet aan een wettelijk voorschrift of omdat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Dit betekent dat wanneer toepassing wordt gegeven aan dit artikellid, zich de situatie voordoet dat het college nog geen besluit op de aanvraag kan nemen, omdat de aanvraag nog niet volledig is. Hiermee verhoudt zich niet dat de opschorting van de beslistermijn op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, zoals [appellant] stelt, al eindigt wanneer hij aanvullende gegevens heeft ingediend ongeacht of die gegevens compleet zijn. Bij het niet aanleveren van alle door het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gevraagde aanvullende gegevens, beschikt het college immers nog steeds niet over alle gevraagde informatie die volgens hem nodig is om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de aanvraag om een omgevingsvergunning pas is aangevuld in de zin van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, als alle door het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gevraagde aanvullende gegevens zijn aangeleverd.

Dit volgt naar het oordeel van de Afdeling ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:15 van de Awb, voorheen artikel 4.1.3.3 (Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 107 en 108), waar staat: "Indien het bestuur niet over voldoende gegevens beschikt omdat de aanvrager van een beschikking niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag, kan van het bestuur niet gevergd worden een beslissing te nemen. Daarom biedt artikel 4.1.1.5 het bestuur de mogelijkheid de aanvrager uit te nodigen aanvullende gegevens te verschaffen of de aanvraag anderszins te completeren binnen een door het bestuur aan te geven termijn. Artikel 4.1.3.3 dient ertoe, de termijn waarbinnen het bestuur moet beslissen, op te schorten gedurende de periode dat het wacht op de aanvullende gegevens. Zodra de gegevens binnen zijn, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, gaat de aan het bestuur gestelde termijn weer verder lopen." Uit deze toelichting blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is de beslistermijn opgeschort te laten zo lang het college nog niet over voldoende gegevens beschikt om een besluit op de aanvraag te nemen en dat daarmee de beslistermijn opgeschort blijft gedurende de periode dat het college wacht op de gevraagde aanvullende gegevens. Met deze bedoeling verhoudt zich niet dat de opschorting van de beslistermijn al zou eindigen wanneer niet alle gevraagde aanvullende gegevens compleet zijn aangeleverd.

Hierbij tekent de Afdeling nog aan dat het van belang is om het moment waarop de opschorting van de beslistermijn eindigt, mede vanwege het mogelijk ontstaan van een vergunning van rechtswege, zo duidelijk mogelijk te kunnen vaststellen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat een aanvrager van een omgevingsvergunning de gevraagde aanvullende gegevens in delen aanlevert. Het is een dergelijke situatie niet wenselijk dat al bij de aanlevering van het eerste deel van de gevraagde aanvullende gegevens de opschorting van de beslistermijn eindigt, terwijl het college nog in afwachting is van het overige deel van de gevraagde gegevens. Ook om die reden eindigt de opschorting van de beslistermijn pas op het moment dat de gevraagde aanvullende gegevens compleet zijn aangeleverd.

3.4.    In de verwijzing van [appellant] naar de uitleg die in de parlementaire geschiedenis en de literatuur wordt gegeven aan artikel 4:5, vierde lid, van de Awb ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit reeds omdat daarin wordt ingegaan op een andere situatie dan hier aan de orde, namelijk de vraag wanneer een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager moet worden bekendgemaakt.

Verder komt aan de verwijzing van [appellant] naar de Helpdesk Bouwregelgeving van de Rijksoverheid geen zelfstandige juridische betekenis toe, nog daargelaten de vraag of uit wat op de website van de Helpdesk Bouwregelgeving is vermeld zou kan worden afgeleid dat bij het indienen van slechts een deel van de door het bestuursorgaan gevraagde aanvullende gegevens de opschorting van de beslistermijn op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb moet worden geacht te zijn beëindigd.

Ook de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1986, overweging 7.2, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Met de in deze uitspraak opgenomen zinsnede "los van het antwoord op de vraag of de op […] verstrekte informatie voor de staatssecretaris voldoende was om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen" heeft de Afdeling niet beoogd tot uitdrukking te brengen dat ook bij het niet volledig indienen van de door het bestuursorgaan gevraagde aanvullende gegevens, de opschorting van de beslistermijn op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is geëindigd. Met deze zinsnede heeft de Afdeling uitsluitend beoogd tot uitdrukking te brengen dat op het moment dat alle gevraagde aanvullende gegevens zijn aangeleverd de opschorting van de beslistermijn is geëindigd en dat dit los staat van de vraag of het bestuursorgaan op basis van een inhoudelijke beoordeling van deze aanvullende gegevens ook over alle informatie beschikt om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. De situatie kan zich namelijk voordoen dat de aangeleverde gegevens nadere vragen oproepen en dat voor de beantwoording daarvan aanvullende gegevens nodig zijn om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Dit laat dan onverlet dat wanneer alle gevraagde aanvullende gegevens zijn aangeleverd, de aanvraag moet worden geacht te zijn aangevuld in de zin van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb en dat daarmee de opschorting van de beslistermijn is geëindigd. Het is in een dergelijke situatie aan het bestuursorgaan om zo nodig opnieuw toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb voor het vragen van nieuwe aanvullende gegevens.

3.5.    Het voorgaande betekent, samengevat, dat wanneer de beslistermijn is opgeschort op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb de beslistermijn weer aanvangt wanneer ofwel alle door het bestuursorgaan gevraagde aanvullende gegevens zijn overgelegd, dan wel wanneer de termijn die de aanvrager is gegund om de aanvullende gegevens te overleggen ongebruikt is verstreken. Dit betekent dat de beslistermijn weer kan gaan lopen binnen de termijn die de aanvrager is gegund om de aanvraag aan te vullen. Voorwaarde hiervoor is dat het bestuursorgaan alle gevraagde aanvullende gegevens heeft ontvangen. Of daarvan in dit geval sprake is, zal de Afdeling hierna beoordelen.

Toepassing in dit geval

3.6.    Over de vraag of [appellant] met het aanleveren van aanvullende gegevens op 10 maart 2020 de aanvraag heeft aangevuld, overweegt de Afdeling het volgende.

In de brief van het college van 28 februari 2020, verzonden op 2 maart 2020, staat: "De aanvraag is getoetst aan de indieningsvereisten, zoals deze onder andere zijn opgenomen in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). De door u ingediende gegevens zijn van een dusdanige onvoldoende kwaliteit dat een beoordeling door mij aan de regelgeving niet mogelijk is of zijn in het geheel niet ingediend. Ik verzoek u de aanvraag aan te vullen overeenkomstig de indieningsvereisten uit hoofdstuk 1 en 2 de Mor. Op grond van de dan ingediende gegevens kan ik eventueel opnieuw om aanvullende gegevens wagen."

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] op 10 maart 2020 niet alle door het college gevraagde aanvullende gegevens heeft aangeleverd. Zo blijkt uit de nadere brief van het college van 28 mei 2020 onder meer dat alleen oorspronkelijke constructieberekeningen zijn aangeleverd en geen constructieberekeningen voor de nieuwe situatie en dat onvoldoende informatie is verstrekt over de brandwerendheid van het bouwplan. Deze gegevens waren echter, door verwijzing naar artikel 2.2 van de Mor, wel door het college gevraagd. [appellant] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat met de verstrekte gegevens alle op grond van artikel 2.2 van de Mor over te leggen gegevens waren verstrekt. Omdat deze voor het college essentiële gegevens ontbraken, heeft [appellant] de aanvraag dus niet aangevuld overeenkomstig de indieningsvereisten, zoals opgenomen in hoofdstuk 1 en 2 van de Mor. Dit terwijl het college er in de brief van 28 februari 2020 expliciet op heeft gewezen dat de te verstrekken aanvullende gegevens compleet moeten zijn. Alleen al daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen sprake is van een volledige aanvulling en dat daarmee op 10 maart 2020 de aanvraag niet is aangevuld als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.

3.7.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] heeft beoogd om met de door hem overgelegde aanvullende gegevens volledig te zijn, niet tot een ander oordeel leidt. Ook de omstandigheid dat hij verschillende keren contact heeft gezocht met het college en heeft gevraagd of zijn aanvulling compleet was, maar dat het college daarop niet geantwoord heeft, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een volledige aangevulde aanvraag is namelijk niet van betekenis dat [appellant] heeft beoogd volledig te zijn of contact heeft gezocht met het college.

3.8.    Ook in de omstandigheid dat volgens [appellant] voor hem onduidelijk was wat in de brief van 28 februari 2020 werd bedoeld met "het aanvullen van de aanvraag conform de indieningsvereisten uit hoofdstuk 1 en 2 van de Mor" ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Al zou dit al onduidelijk zijn, dan betekent dit niet dat om die reden kan worden gesproken van een volledig aangevulde aanvraag en dat daarmee reeds op 10 maart 2020 met het aanleveren van aanvullende gegevens de opschorting van de beslistermijn zou zijn geëindigd.

3.9.    Over het betoog van [appellant] dat indien het college de aanvulling op 10 maart 2020 niet volledig vond, het op weg van het college had gelegen om op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb de aanvraag buiten behandeling te laten, overweegt de Afdeling dat wanneer niet alle gevraagde aanvullende gegevens worden verstrekt, het college opnieuw om aanvullende gegevens kan vragen, zoals het college in dit geval ook heeft gedaan. Het college is in dat geval niet verplicht toepassing te geven aan artikel 4:5, vierde lid, van de Awb.

3.10.  Gelet op het vorenstaande concludeert de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat op 10 maart 2020 door [appellant] niet alle gevraagde aanvullende gegevens zijn verstrekt. Omdat [appellant] verder geen aanvullende gegevens meer heeft aangeleverd waarmee de aanvraag alsnog volledig is aangevuld, is de beslistermijn op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb de volledige periode van zes weken, welke periode het college [appellant] had gegeven om de aanvraag aan te vullen, opgeschort gebleven. Dit betekent dat de beslistermijn pas weer is aangevangen bij het verstrijken van de aan [appellant] gegunde termijn van zes weken voor het aanleveren van de aanvullende gegevens.

Is er van rechtswege een omgevingsvergunning verleend?

3.11.  Tussen partijen is niet in geschil dat op de op 11 februari 2020 door [appellant] aangevraagde omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing is. Dit betekent dat er op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een beslistermijn geldt van acht weken gerekend vanaf 12 februari 2020. Deze beslistermijn is, zoals hiervoor onder 3.9 is overwogen, gedurende een periode van zes weken opgeschort geweest. Dit betekent dat de beslistermijn in beginsel eindigde op 19 mei 2020.

Het college heeft bij brief van 15 april 2020 toepassing gegeven aan artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo en de beslistermijn eenmalig met zes weken verlengd, waarmee de beslistermijn niet eindigde op 19 mei 2020, maar op 30 juni 2020. Ook in die verlengingsperiode is de beslistermijn echter nog een keer met zes weken opgeschort geweest. Het college heeft [appellant] namelijk bij brief van 28 mei 2020 opnieuw verzocht om binnen zes weken aanvullende gegevens aan te leveren, omdat de op 10 maart 2020 door [appellant] aangeleverde gegevens niet volledig waren. [appellant] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik meer gemaakt. Daarmee is de beslistermijn, die eenmalig was verlengd tot en met 30 juni 2020, opnieuw voor een maximale duur van zes weken opgeschort gebleven tot en met 11 augustus 2020. Omdat het college de gevraagde omgevingsvergunning binnen de beslistermijn, op 6 augustus 2020, heeft geweigerd, is geen vergunning van rechtswege ontstaan. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college niet in gebreke is gebleven om een (vermeende) van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. E.J. Daalder, en mr. C.H. Bangma , leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Van Zuijlen
griffier

810-866

BIJLAGE

- Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:5

1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

[…]

4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 4:15

1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:

a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of

b. de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.

2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:

a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,

b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of

c. zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.

3. In geval van overmacht deelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

4. Indien de opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.

Artikel 4:20b

1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

2. De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.

3. In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn.

- Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.9

1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:

a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en

b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.

2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.

3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.

4. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.

- Regeling omgevingsrecht

Artikel 2.2

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:

1. uit het oogpunt van veiligheid:

a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:

1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;

2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.

Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;

b. een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:

1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;

2°. de constructieve samenhang;

3°. het stabiliteitsprincipe;

4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;

c. de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);

d. de draairichting van beweegbare constructieonderdelen;

e. de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;

f. de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;

g. de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;

h. de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;

[…].