Uitspraak 202201616/2/A2


Volledige tekst

202201616/2/A2.
Datum beslissing: 27 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2022, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. A. ten Veen (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling, belast met de behandeling van de zaak nr. 202201616/1/A2.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2022, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de wrakingskamer, belast met de behandeling van zijn verzoek om wraking van de staatsraad.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2022, waar [verzoeker] is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

De verzoeken om wraking

2.       Aan zijn verzoek om wraking van de staatsraad heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat de staatsraad in zijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling aanleiding had moeten zien om de zitting in zijn zaak uit te stellen. Hij heeft zijn verzoek om uitstel gedaan omdat hij van 31 augustus 2022 op 1 september 2022 is vastgehouden door de politie en dit tot een trauma heeft geleid. Vanwege zijn leeftijd en zijn gezondheidsklachten als gevolg van deze gebeurtenis achtte hij zichzelf niet in staat om op 5 september 2022 op de zitting van de Afdeling te verschijnen en heeft hij verzocht om de zitting met minstens vier weken uit te stellen. Dit verzoek om uitstel is afgewezen. Verder heeft hij aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat hij geen reactie van de staatsraad heeft gekregen op zijn verzoek om een met name genoemde persoon op de zitting onder ede als getuige te mogen horen.

Vervolgens heeft [verzoeker] de leden van de wrakingskamer gewraakt omdat hij vreest dat ook bij de behandeling van het wrakingsverzoek geen rekening zal worden gehouden met het door hem opgelopen trauma.

Het verzoek om wraking van de wrakingskamer

3.       Artikel 3 van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 luidt:

"[…].

4. De wrakingskamer kan zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien:

[…]

c. het geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college;

d. het betrekking heeft op het college als zodanig;

[…]

5. Een verzoek om wraking van een of meer leden van de wrakingskamer wordt door de wrakingskamer niet voorgelegd aan een andere wrakingskamer indien zich een van de gevallen, bedoeld in het vierde lid, voordoet.

[…]"

4.       Ten tijde van het verzoek van [verzoeker] om wraking van de wrakingskamer was nog geen wrakingskamer samengesteld. Het verzoek houdt naar zijn strekking een gebrek aan vertrouwen in dat bij het agenderen van de zitting voldoende rekening met zijn belangen wordt gehouden. Het verzoek kan daarmee niet worden aangemerkt als een verzoek om wraking in de zin van artikel 8:15 van de Awb, omdat het niet specifiek betrekking heeft op een of meer leden van de kamer die belast is met de behandeling van het wrakingsverzoek, maar betrekking heeft op het college als zodanig. Op voet van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c en d, in samenhang met het vijfde lid, van de Wrakingsregeling, wordt het verzoek om wraking daarom niet voorgelegd aan een andere wrakingskamer en wordt dit verder buiten behandeling gelaten.

Het verzoek om wraking van de staatsraad

5.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

6.       De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] een verzoek om uitstel heeft gedaan. De beslissing van de staatsraad op dit verzoek is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als een rechtsmiddel tegen dit soort processuele beslissingen te worden gebruikt. Zulke processuele beslissingen kunnen alleen leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. In wat [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. Niet is gebleken dat met deze procesbeslissing op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van zijn zaak en de te maken beoordeling daarvan door de staatsraad.

7.       Wat betreft het verzoek van [verzoeker] om een getuige ter zitting te mogen horen, merkt de Afdeling het volgende op. Het stond [verzoeker] vrij om zelf een getuige mee te brengen naar de zitting van 5 september 2022 of een getuige op te roepen voor die zitting (artikel 8:60, vierde lid, van de Awb). [verzoeker] is ook op die mogelijkheid gewezen in de uitnodiging voor de zitting (brief van 1 augustus 2022). De mogelijkheid om getuigen mee te brengen of op te roepen is niet afhankelijk van een voorafgaande toestemming van de Afdeling. De Afdeling beoordeelt vervolgens op de zitting of de meegebrachte of opgeroepen getuige, al dan niet onder ede, wordt gehoord en waarover de getuige in dat geval wordt gehoord. De Afdeling wijst op het door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1786, gegeven rechtskader. Dat [verzoeker] voorafgaand aan de zitting geen reactie heeft gekregen op zijn verzoek om een getuige onder ede te mogen horen, levert dan ook geen aanwijzing op dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is.

8.       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat in wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is, dan wel dat een bij de [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek om wraking van de staatsraad wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

1.       laat het verzoek om wraking van de wrakingskamer buiten behandeling;

2.       wijst het verzoek om wraking van de staatsraad af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022

745