Uitspraak 202107366/1/R1


Volledige tekst

202107366/1/R1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Hilversum,

2.       [appellanten sub 2], beiden wonend te Hilversum,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hilversum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Godelindeweg 15" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2022, waar [appellant sub 1], vergezeld van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. C.J.H. Delissen, advocaat te Tilburg, [appellanten sub 2], vergezeld van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. S. Wiedemeijer en F. van Kooten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Schogt's Exploitatiemaatschappij B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel Godelindeweg 15 in het beschermd stadsgezicht "Noordwestelijk Villagebied" in Hilversum staat een kantoorpand dat nog slechts gedeeltelijk in gebruik is. Het voornemen van Schogt's Exploitatiemaatschappij B.V. is dit kantoorpand te slopen en drie woningen op het perceel te realiseren. Het bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk en voorziet in het realiseren van twee geschakelde villa’s met drie bouwlagen en één vrijstaande villa met twee bouwlagen.

2.       [appellant sub 1] woont op 50 m afstand van de beoogde bebouwing. [appellant sub 2A] woont op 160 m afstand van de beoogde bebouwing. [appellant sub 2A] heeft het beroep mede namens [appellant sub 2B] ingediend, die op 40 m van de beoogde bebouwing woont. Allen kunnen zij zich met het bestemmingsplan niet verenigen.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beroep van [appellant sub 1]

Ruimtelijke inpassing

3.1.    [appellant sub 1] betoogt dat de beoogde ontwikkeling niet binnen de omgeving past. Het bestemmingsplan maakt een forse toename van de toegestane bebouwing mogelijk. Daarbij is van belang dat het perceel binnen het beschermd stadsgezicht "Noordwestelijk villagebied" valt. In de plantoelichting wordt daarover gezegd dat het parkachtige karakter van de villawijk wordt versterkt. Dat is niet het geval, omdat het bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt en omdat het bestaande groen niet wordt gehandhaafd, aldus [appellant sub 1]. Ook wordt, in strijd met de plantoelichting en het parkachtige karakter van de wijk, een harde scheiding tussen de openbare weg en de woningen aangebracht doordat het zicht vanaf de Godelindeweg op de monumentale villa aan de Ceintuurbaan 2 verdwijnt. Deze veranderingen zijn door de raad onvoldoende onderbouwd, zo betoogt [appellant sub 1].

3.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling wel in de omgeving past. De raad wijst erop dat er, vergeleken met het vorige bestemmingsplan, inderdaad bijna 100 m2 meer oppervlakte bebouwd mag worden in het plangebied, maar dat daarnaast de maximale bouwhoogtes zijn verlaagd van 8 m naar 6 m voor de goothoogte en van 12 m naar 10 m voor de bouwhoogte. De raad heeft op de zitting toegelicht dat deze nieuwe hoogtes meer in lijn zijn met het karakter van de wijk.

Daarnaast wijst de raad erop dat de te bouwen villa’s worden omkaderd door groen, zoals in het villagebied gebruikelijk is. Juist door de bouwmogelijkheden op te splitsen in twee kleinere volumes, komt het groen beter naar voren. Ook de keuze om de bouwvlakken naar achteren te schuiven ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, draagt eraan bij dat het groen meer beeldbepalend wordt. Daarnaast passen de te bouwen woningen hierdoor beter bij de andere villa’s in de omgeving, die ook verder van de weg liggen. Wat betreft het groen is ten slotte het landschappelijk inpassingsplan van belang. Op grond van artikel 11.5 van de planregels is het realiseren van gebouwen op het perceel slechts toegestaan wanneer deze gebouwen landschappelijk worden ingepast conform het inpassingsplan. Met dat plan wordt geborgd dat het groen op het perceel grotendeels gehandhaafd wordt, aldus de raad.

3.3.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de ruimtelijke invulling van het plangebied passend is in de (parkachtige) omgeving. De bebouwingsmogelijkheden nemen weliswaar toe, maar gelet op de inbedding ervan in de omgeving mocht de raad concluderen dat er geen sprake is van een ruimtelijk onaanvaardbare situatie.

Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de voorziene villa’s verder teruggeplaatst worden, zodat zij vergelijkbare rooilijnen hebben als de villa’s in de omgeving en zodat er meer ruimte is voor groen. Ook heeft de raad in de nota van zienswijzen en op de zitting toegelicht dat de maximale bouwhoogte beter in de omgeving past dan de toegestane bouwhoogte uit het vorige bestemmingsplan. Voor zover de feitelijke bouwhoogte van het bestaande kantoorpand lager is dan toegestaan, neemt dit niet weg dat het plan in dit opzicht een planologische verbetering oplevert voor omwonenden. Ook van belang is dat het groen maar in geringe mate afneemt, omdat veel verharding die nu aanwezig is op het perceel niet terugkomt in het landschappelijk inpassingsplan. Zo worden de voorziene parkeerplaatsen half-verhard. Of het bestemmingsplan voldoende waarborgen bevat voor het in standhouden van het groen volgens dit landschappelijk inpassingsplan, beoordeelt de Afdeling in 4.2.

De Afdeling volgt verder de stelling van [appellant sub 1] niet dat er sprake zou zijn van een harde scheidslijn tussen de openbare weg en de woningen omdat het uitzicht op de villa aan de Ceintuurbaan 2 verdwijnt. Zoals onder meer op het kaartje van het landschappelijk inpassingsplan te zien is, wordt er groen geplaatst aan alle zijden van het perceel. Daarnaast sluit het plangebied niet aan op de Ceintuurbaan, waardoor de voorziene bebouwing het uitzicht op de villa aan de Ceintuurbaan 2 maar beperkt wegneemt. Ook is van betekenis dat geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat.

Het betoog slaagt niet.

Landschappelijk inpassingsplan

4.       Volgens [appellant sub 1] waarborgen de planregels onvoldoende dat er groen in het plangebied zal worden gerealiseerd en in stand zal worden gehouden. Dat is in strijd met de doelstellingen die de gemeente heeft vastgelegd in de Structuurvisie Hilversum 2030 (hierna: de structuurvisie) en het Groenbeleidsplan Hilversum 2030 (hierna: het Groenbeleidsplan). In de plannen wordt ingezet op behoud en versterking van het groen, maar daar voorziet het bestemmingsplan nu niet in. Volgens [appellant sub 1] had de raad in de planregels een voorwaardelijke verplichting moeten opnemen die ertoe strekt dat het groen in stand wordt gehouden.

4.1.    Artikel 11.5 van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"Het realiseren van gebouwen is alleen toegestaan, indien deze gebouwen landschappelijk worden ingepast en deze landschappelijke inpassing in stand gehouden wordt. De landschappelijke inpassing en beplanting dient plaats te vinden conform de landschappelijke inpassing die als bijlage 1 is gevoegd bij de regels."

4.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan bijdraagt aan de doelen die de gemeente zichzelf heeft gesteld. De stedenbouwkundige en landschappelijke structuur die met de status van beschermd stadsgezicht wordt beoogd, wordt versterkt door het bestemmingsplan. Op de zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het opnemen van een nadere voorwaardelijke verplichting niet noodzakelijk is, omdat de planregel in de huidige vorm het realiseren en in stand houden van het groen voldoende waarborgt.

4.3.    De Afdeling begrijpt dat de raad de in het plan voorziene ontwikkeling alleen ruimtelijk aanvaardbaar acht als groenvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand gehouden overeenkomstig bijlage 1 bij de planregels. Artikel 11.5 van de planregels bevat in overeenstemming daarmee niet alleen een voorwaardelijke verplichting tot het realiseren van die voorzieningen maar, anders dan [appellant sub 1] stelt, ook tot het in stand houden daarvan. Daardoor kan er op basis van het plan ook handhavend worden opgetreden wanneer de vereiste voorzieningen weliswaar worden aangebracht, maar later weer worden verwijderd of zodanig slecht worden onderhouden dat niet meer wordt voldaan aan de landschappelijke inpassing die als bijlage 1 is gevoegd bij de regels.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

5.       Volgens de plantoelichting brengt de ontwikkeling een parkeerbehoefte met zich mee waarin zal worden voorzien binnen het plangebied. Volgens [appellant sub 1] is de realisatie en instandhouding van de parkeerplaatsen op het perceel echter onvoldoende in de planregels geborgd. De raad had daartoe een voorwaardelijke verplichting op moeten nemen.

5.1.    De raad wijst op artikel 11.4 van de planregels. Daarin is geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning of een andere toestemming voor bouwen en/of gebruik vast moet staan dat ten behoeve van parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte wordt gerealiseerd in, op of onder een gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Er is genoeg ruimte binnen het plangebied. De bereikbaarheid van de parkeerplaatsen via belendende percelen is gewaarborgd door een akte van erfdienstbaarheid. Op de zitting heeft de raad nog toegelicht dat de ervaring is dat parkeerplaatsen op het eigen perceel in de regel worden behouden en dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat dat in dit geval anders is. Volgens de raad is er daarom geen noodzaak tot het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.

5.2.    Artikel 11.4.1 van de planregels luidt:

"Bij het verlenen van een omgevingsvergunning of een andere toestemming voor bouwen en/of gebruik moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's vaststaan dat in de juiste mate ruimte wordt gerealiseerd in, op of onder een gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, met dien verstande dat:

a. de juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017 (hierna: de beleidsregels) en indien deze beleidsregels worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;

b. de in sub a bedoelde ruimten voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's;

c. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate moet zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort."

Artikel 11.4.2 van de planregels luidt:

"Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 11.4.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien".

5.3.    Artikel 11.4.1 van de planregels bevat een weigeringsgrond voor de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt geweigerd indien niet komt vast te staan dat in, op of onder een gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. [appellant sub 1] heeft er terecht op gewezen dat deze planregel op zichzelf niet verzekert dat de parkeerplaatsen ook in stand worden gehouden. De raad heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat hij zo’n voorwaardelijke verplichting niet noodzakelijk acht, mede gelet op zijn ervaringen.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op dat standpunt mocht stellen. Het ligt niet voor de hand dat wie in een gebied woont met een zekere parkeerdruk en beschikt over parkeergelegenheid op eigen terrein, die parkeergelegenheid ongedaan maakt. Verder hebben gemeentes in algemene zin de mogelijkheid om dit tegen te gaan door het afgeven van parkeervergunningen, voor zover die noodzakelijk zijn in een bepaald gebied, te weigeren wanneer de aanvrager beschikt over parkeergelegenheid op eigen terrein. Wanneer betrokkene ervoor kiest de desbetreffende gronden te gebruiken voor een ander doel dan voor parkeren, blijft dit voor zijn rekening. Bij het voorgaande neemt de Afdeling nog in aanmerking dat [appellant sub 1] niet heeft aangevoerd dat er sprake is van overlast vanwege parkeren in de omgeving. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat in de beleidsregels is opgenomen dat een ontheffing als bedoeld in artikel 11.4.2 van de planregels slechts wordt verleend indien het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein op zodanige bezwaren stuit dat aan deze bezwaren doorslaggevende betekenis moet worden gegeven. Ook daaruit volgt dat het niet voor de hand ligt dat de parkeerplaatsen op eigen terrein niet in stand zullen worden gehouden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling van uit mogen gaan dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Dat betekent dat in dit geval de raad mocht volstaan met de regeling zoals vastgelegd in artikel 11.4 van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

Beroep van [appellanten sub 2]

Stedenbouwkundige en landschappelijke waarde

6.       De raad is volgens [appellanten sub 2] onvoldoende ingegaan op hun zienswijze. Zo heeft de raad onvoldoende aandacht besteed aan de stedenbouwkundige en landschappelijke waarde van de ontwikkeling. Ook de rapportages van RHO adviseurs waarop het besluit steunt zijn onvolledig en er ontbreken gevel- en straatbeelden. In het bijzonder is de raad onvoldoende ingegaan op de bezwaren van [appellanten sub 2] over de aantasting van het groen en het verdwijnen van het uitzicht op de villa aan de Ceintuurlaan 2. De verwijzing naar het bomenplan van 2019 en de toelichting dat het perceel groener wordt, volstaan niet.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad in de nota van zienswijzen is ingegaan op de door [appellanten sub 2] naar voren gebrachte zienswijze. Wat betreft het groen, heeft de raad gewezen op het landschappelijk inpassingsplan. Volgens dat plan wordt groen langs de erfgrenzen toegevoegd en wordt veel van de huidige verharding weggehaald. Daarnaast heeft de raad in de nota van zienswijzen toegelicht dat de voorziene woningen door de situering en de bouwhoogte beter aansluiten bij de woningen in de omgeving dan in het vorige bestemmingsplan. Ook is de raad in de nota van zienswijzen ingegaan op de beperking van het uitzicht en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze beperking niet zodanig is dat sprake is van een onacceptabele situatie. De raad mocht zich op dat standpunt stellen. Zoals de Afdeling hiervoor in 3.3 al heeft overwogen, bestaat er geen blijvend recht op een vrij uitzicht.

Daarmee ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat er in de rapportages van RHO adviseurs niet is ingegaan op de stedenbouwkundige en landschappelijke invulling of dat er geen gevel- of straatbeelden zijn, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af, omdat de raad in de toelichting en de nota van zienswijzen het besluit in dit opzicht voldoende heeft gemotiveerd.

Het betoog slaagt niet.

Geluidswaarden

7.       [appellanten sub 2] betogen dat de raad ook onvoldoende is ingegaan op hun bezwaren over de gehanteerde geluidswaarden. Volgens het akoestisch onderzoek van Know How Acoustics van 10 april 2020 is aan de voorzijde van de voorziene woningen sprake van een maximale geluidsbelasting van 67 dB, wat volgens de gangbare methode Miedema kwalificeert als ‘slecht’. Daarnaast vrezen [appellanten sub 2] dat de weerkaatsing van wegverkeerslawaai tegen de te bouwen woningen hun woon- en leefklimaat in gevaar brengt.

Ook betogen zij dat de raad ten onrechte heeft nagelaten mitigerende maatregelen te onderzoeken. In het bijzonder wijzen [appellanten sub 2] op het geluidsscherm dat de gemeente bij de Godelindeweg 2 heeft geplaatst. Het gelijkheidsbeginsel zou de raad ertoe moeten brengen om ook in dit bestemmingsplan maatregelen te nemen, zo betogen zij. Op de zitting hebben [appellanten sub 2] verduidelijkt dat deze geluidswerende maatregelen ten doel zouden hebben het te verwachten weerkaatsingsgeluid en de nu al ervaren hinder van het verkeer van de Godelindeweg tegen te gaan.

7.1.    De raad wijst er allereerst op dat in het rapport van Know How Acoustics dat [appellanten sub 2] aanhalen, per abuis is uitgegaan van minder stil asfalt dan het asfalt dat op de Godelindeweg ligt. De conclusie van het geactualiseerde rapport van Know How Acoustics van 22 februari 2022 is dat de geluidsbelasting vanwege de Godelindelaan voor het jaar 2040 ten hoogste 60 dB bedraagt, inclusief de aftrek van 5 dB op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder.

De raad wijst daarnaast op het relativiteitsvereiste, voor zover [appellanten sub 2] opkomen voor de belangen van de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen.

De raad stelt daarnaast niet verplicht te zijn om weerkaatsingsgeluid mee te nemen in haar belangenafweging. Niettemin heeft hij dit alsnog laten onderzoeken. Volgens het rapport van Know How Acoustics van 27 januari 2022 is de weerkaatsing van het geluid op de nieuwe woningen maximaal 0,1 dB voor de Godelindeweg, en maximaal 0,3 dB voor de Ceintuurbaan. Daarmee is geen sprake van een significante verhoging van de geluidsbelasting van de gevels van de woningen van de omwonenden.

Wat betreft het geluidsscherm bij de Godelindeweg 2, stelt de raad dat daar sprake was van een andere situatie.

7.2.    Voor zover [appellanten sub 2] bedoelen dat de geluidsbelasting van de beoogde villa’s te hoog is waardoor geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 2] niet kunnen opkomen voor de belangen van de nieuwe bewoners. Het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste staat hieraan in de weg. Overigens heeft het college bij besluit van 17 augustus 2021 voor de te bouwen woningen voor de geluidsbelasting hogere waarden vastgesteld, namelijk van 62 dB, waardoor de geluidsbelasting van 60 dB is toegestaan.

Voor zover [appellanten sub 2] betogen dat hun eigen woon- en leefklimaat in gevaar komt vanwege weerkaatsingsgeluid, overweegt de Afdeling dat de raad voldoende heeft onderbouwd dat de hogere geluidsbelasting op de woningen van appellanten vanwege de te bouwen woningen niet significant is en hun woon- en leefklimaat niet of nauwelijks zal worden aangetast. De raad heeft geluidswerende maatregelen om weerkaatsingsgeluid te verminderen daarom niet noodzakelijk hoeven te achten.

Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad geluidswerende maatregelen moet nemen om de nu al aanwezige hinder van het verkeer van de Godelindeweg te verminderen, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet in deze procedure aan de orde kan komen omdat het daarbij niet gaat om hinder of aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2] ten gevolge van het besluit van 6 oktober 2021. Voor zover het betoog van [appellanten sub 2] ziet op geluidswerende maatregelen vanwege de toename aan verkeersbewegingen vanwege het bestemmingsplan, wijst de Afdeling naar 8.2 waar zij overweegt dat de overlast niet of nauwelijks erger wordt door het bestemmingsplan. Overigens heeft de raad [appellant sub 2B] en [appellant sub 2A] op de zitting uitgenodigd om deel te nemen aan gesprekken over de Mobiliteitsvisie en de Omgevingsvisie. De door hen ervaren hinder kan tijdens deze gesprekken aan de orde komen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeerssituatie en nieuwe informatie

8.       [appellanten sub 2] betogen dat de raad het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd wat betreft verkeer. In het bestemmingsplan had rekening moeten worden gehouden met de gevaarlijke verkeerssituatie ter plaatse. [appellanten sub 2] pleiten voor een meer structurele aanpak van de verkeersproblematiek in Hilversum, ten behoeve van het woongenot aan de Godelindeweg. Daarnaast heeft de raad ten onrechte de informatie over verkeersstromen uit de Omgevingsvisie niet meegenomen bij haar besluitvorming.

8.1.    De raad bestrijdt dat de gemeente al beschikt over een Omgevingsvisie. Het rapport waarnaar [appellanten sub 2] wijzen, het rapport ‘geactualiseerde samenvatting Omgevingsfoto Hilversum’ van 11 maart 2021 (hierna: de Omgevingsfoto), is juist een bouwsteen om te komen tot een Omgevingsvisie. Wat betreft de roep om een meer structurele aanpak van de verkeersproblematiek op de ring - waarvan de Godelindeweg deel uitmaakt -, wijst de raad erop dat dit niet in deze procedure aan bod kan komen, maar dat [appellanten sub 2] wel kunnen participeren bij het opstellen van de Omgevingsvisie, waarin ook op verkeersproblematiek wordt ingegaan.

8.2.    In de plantoelichting is de verwachte verkeersgeneratie van de te bouwen woningen opgenomen. Met een toename van twee motorvoertuigen op de ontsluitende wegen op het drukste moment van de dag, verwacht de raad geen negatieve gevolgen. Daarmee heeft de raad voldoende gemotiveerd dat het bestemmingsplan wat betreft verkeer het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2] niet of nauwelijks aantast. Dat in de Omgevingsfoto overlast in beeld is gebracht, doet daar niet aan af. Deze overlast wordt niet of nauwelijks erger door de beperkte toename in motorvoertuigen op het drukste moment van de dag.

Ten slotte wijst de raad er terecht op dat de roep om een meer structurele aanpak van de verkeersproblematiek op de ring niet in deze procedure aan de orde kan komen. Voor zover [appellanten sub 2] in deze procedure aandacht willen vragen voor de grote hoeveelheid verkeersovertredingen aan de Godelindeweg, geldt dat dat een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       De beroepen zijn ongegrond.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022

195-1008