Uitspraak 202201773/2/R2


Volledige tekst

202201773/2/R2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

Politiehondenvereniging De Verdediger, gevestigd te Bergeijk,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost­Brabant van 8 februari 2022 in zaak nr. 21/1483 en 21/1484 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend en gevestigd te Duizel, gemeente Eersel,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het college het verzoek van [wederpartij] e.a. tot handhaving met betrekking tot het gebruik van het perceel aan de Dalemsedijk te Duizel als hondensportterrein, afgewezen.

Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter het door  [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft De Verdediger hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 25 april 2022, verzonden op 17 mei 2022, met kenmerk EER-2020-1312, heeft het college De Verdediger gelast overtredingen met betrekking tot het gebruik in ruime zin van het perceel aan de Dalmsedijk te Duizel te beëindigen en beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom, en welk besluit door het college ook wordt beschouwd als een nieuwe beslissing op het door [wederpartij] en anderen gemaakte bezwaar en waarbij dat bezwaar alsnog gegrond is verklaard.

De Verdediger heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in verband met deze last onder dwangsom.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 oktober 2022, waar De Verdediger, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bloemendal, advocaat te Bergeijk, en [wederpartij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen. Voorts is het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans en M. Stoof verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het verzoek van De Verdediger heeft de strekking om te voorkomen dat dwangsommen worden verbeurd voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.

3.       De voorzieningenrechter laat in het midden of de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 8 februari 2022 voor vernietiging in aanmerking komt. Daarmee laat de voorzieningenrechter ook in het midden of de weigering om handhavend te treden en het ongegrond verklaren van het bezwaar van [wederpartij] en anderen daartegen op 14 juli 2021 stand zullen kunnen houden. Voorts laat de voorzieningenrechter in het midden of de last onder dwangsom van 25 april 2022 de toets van de rechterlijke kritiek kan doorstaan.

De reden hiervoor is dat de beantwoording van de vraag of de voorzieningenrechter van de rechtbank terecht tot zijn oordeel is gekomen nader onderzoek vergt, waarvoor deze procedure zich niet leent. Dit geldt ook voor de vraag naar de rechtmatigheid van de last onder dwangsom die het college op 25 april 2022 heeft opgelegd.

In de eerste plaats bestaat namelijk nog onduidelijkheid over de vraag welke peildatum of peildata gehanteerd moet(en) worden voor de beoordeling van de vraag of, en zo ja, welk gebruik van welke terreingedeelten en zich daarop bevindende bebouwing onder de bescherming van het van het ter plaatse geldende bestemmingsplan deel uitmakende overgangsrecht valt. Ter zitting is ter sprake gekomen dat er dienaangaande mogelijk verschillende peildata gelden voor het gebruik van het terreingedeelte dat onder het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" was bestemd als "Hondensportterrein - Rs(b)" en het gebruik van het terreingedeelte buiten die bestemming.

Dit betekent in de tweede plaats dat het weliswaar aan De Verdediger is om feiten en omstandigheden te stellen die een beroep op de beschermende werking van het overgangsrecht ondersteunen, maar dat het het college is dat in dit geval duidelijk dient te maken welke peildata voor het gebruik van welke terreingedeelten daarvoor gelden.

In de derde plaats stelt de voorzieningenrechter vast dat het college in de alsnog opgelegde  last onder dwangsom van 25 april 2022 zeer summier heeft overwogen of het opleggen van deze last evenredig is. Onduidelijk is welke rol de omstandigheid heeft gespeeld dat De Verdediger al gedurende lange tijd, sinds 1981, gebruik maakt van het terrein dat ook met medewerking en instemming van de gemeente daartoe aan De Verdediger in gebruik is gegeven. Onduidelijk is voorts wat precies de overlast voor de omgeving is van het gebruik van het terrein door de Verdediger. Onduidelijk is ook op welke grondslag medewerking van de provincie is vereist voor een legalisering van de bestaande situatie en waarom een dergelijke medewerking in een geval als dit niet zou kunnen worden verleend. Onduidelijk is bovendien waarom verschillende alternatieve oplossingen die ook ter zitting zijn besproken, niet een oplossing zouden kunnen bieden, zoals het verhuizen van De Verdediger naar een ander terrein, dan wel het komen tot afspraken met betrekking tot het gebruik van het terrein door de Verdediger, zoals bijvoorbeeld aan te houden trainingstijden, en waarmee overlast voor de omgeving zou kunnen worden voorkomen, respectievelijk kunnen worden beperkt.

4.       Gelet op de omstandigheid dat het gebruik in brede zin van het terrein als hondensportterrein al gedurende lange tijd ook met instemming en medewerking  van de gemeente plaatsvindt en waarbij een gebruik van een deel van het terrein gedurende een bepaalde periode ook als zodanig positief bestemd is geweest, maar welk gebruik vervolgens per abuis is wegbestemd, vindt de voorzieningenrechter voor de duur van de bodemprocedure het belang bij het kunnen voortduren van het gebruik van het terrein door de Verdediger voor de hondensport  zwaarder wegen dan het belang om de gegeven last onder dwangsom, zoals opgelegd bij het besluit van 25 april 2022, op korte termijn uit te moeten voeren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom gedeeltelijk toe.

De voorzieningenrechter zal de last om alle bouwwerken, gebouwen en voorzieningen op het terrein te verwijderen en verwijderd te houden schorsen.

Dit betekent echter niet dat het belang van [wederpartij] en anderen om beschermd te worden tegen overlast geen betekenis zou hebben. Ter zitting is gebleken dat het gebruik van het terrein op zondagochtend voor 10:00 uur dienaangaande op de meest directe bezwaren  stuit. Daarom zal de voorzieningenrechter de last onder dwangsom in die zin aanpassen dat de Verdediger het betrokken terreingedeelte niet op zondagochtend voor 10.00 uur voor de hondensport mag gebruiken.

5.       Het college moet de proceskosten aan De Verdediger vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        treft over het besluit van het college van 25 april 2022, verzonden op 17 mei 2022, kenmerk EER-2020-1312, tot opleggen van een last onder dwangsom aan politiehondenvereniging De Verdediger, de volgende voorlopige voorziening:

1. de last genoemd onder 1 (één) over het verwijderen van bouwwerken, gebouwen en voorzieningen wordt geschorst;

2. de last genoemd onder 2 (twee) komt als volgt te luiden: "(…) het gebruik van het terrein ten behoeve van hondensport alleen mag plaatsvinden op woensdag en zaterdag en op zondag na 10:00 uur in de ochtend binnen de door Staatsbosbeheer benoemde vlakken 29 en 32a met een grootte van 30 x 50 meter, met een ledenbestand van maximaal 10 leden.";

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij Politiehondenvereniging De Verdediger in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1518,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eersel aan Politiehondenvereniging De Verdediger het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 541,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter

w.g. Scheele
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022

723