Uitspraak 202200161/1/R1


Volledige tekst

202200161/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2021 heeft het college onder meer de locatie ter hoogte van [locatie] (locatie DX-8) in Den Hoorn aangewezen als clusterplaats voor minicontainers voor huishoudelijk afval.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 augustus 2022, waar het college, vertegenwoordigd door C.N. van Bergen Henegouw, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft met het voorliggende besluit onder andere de locatie ter hoogte van de woning aan [locatie] aangewezen als clusterplaats voor minicontainers voor de inzameling van huishoudelijk afval. [appellant] woont aan [locatie] en kan zich niet verenigen met de aanwijzing van deze locatie voor zijn woning.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze van een locatie voor een clusterplaats voor minicontainers moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de clustering. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van de minicontainers. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

3.       Het college heeft bij de vaststelling van het besluit de  "Inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen" van 31 januari 2017 gehanteerd. Daarin zijn de doelstellingen benoemd die het college wil bereiken bij de keuze van de locatie voor inzamelvoorzieningen. De volgende criteria zijn benoemd:

a. een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid voor bewoners,

b. een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte,

c. beperking van overlast voor de omgeving,

d. de verkeersveiligheid,

e. de arbeidsbelasting voor de inzamelaars, en

f. financiële en inzamellogistieke aspecten.

In Bijlage I is uitgewerkt hoe die doelstellingen bereikt moeten worden. Onder het kopje "b. een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte" is onder meer het volgende criterium opgenomen:

"De inzamelvoorziening bevindt zich niet in het openbare groen, maar bij voorkeur in een verhard gebied. Bij plaatsing in het groen dient te worden voorkomen dat "groensnippers" overblijven". Onder het kopje "c. beperking van overlast voor de omgeving" is opgenomen: "2. De voorziening bevindt zich niet voor een deur en ook niet onder een raam of balkon van een woonhuis."; en "4. De inzamelvoorziening bevindt zich niet voor een inrit, carport of garage"; en "12. De inzamelvoorziening is zodanig gesitueerd dat voetgangers en rolstoelgebruikers ongehinderd gebruik kunnen maken van doorlooproutes op het trottoir."

Geschiktheid locatie

4.       [appellant] betoogt dat de aangewezen clusterplaats DX-8 niet geschikt is. [appellant] voert aan dat de stoep geblokkeerd wordt door de clusterplaats. Daardoor kunnen bijvoorbeeld kinderen die naar school gaan niet passeren. Daarnaast vreest [appellant] voor overlast. De locatie DX-8 is aangewezen aan de voorkant van de woning van [appellant] waar zich de slaapkamer bevindt. Aan de zijkant van de woning van [appellant] ligt ook al een clusterplaats (locatie MM-3). Buren plaatsen de container regelmatig ’s ochtends vroeg of ’s avonds laat. Door de komst van clusterplaats DX-8 zal die overlast alleen maar toenemen volgens [appellant]. Verder vreest hij voor overlast van de minicontainers als het waait. Dit type container kan dan volgens hem wegwaaien.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat locatie DX-8 is gesitueerd tegenover de woning van [appellant]. Tussen de woning en de locatie liggen de voortuin van [appellant] en een trottoir. De locatie ligt aan de stoeprand en ligt niet voor de inrit van de woning.

4.2.    In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college locatie DX-8 niet geschikt heeft mogen achten als clusterplaats. De omstandigheden die [appellant] aanvoert maken niet dat de nadelige gevolgen van de aanwijzing voor [appellant] onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen, zoals benoemd in de "Inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen". Over de gevreesde geluidsoverlast bij zijn slaapkamer en het kunnen wegwaaien van de containers overweegt de Afdeling het volgende. Op de clusterplaats DX-8 mogen slechts vier minicontainers geplaatst worden, waarvan een die van [appellant] zelf. Op de locatie DX-8 waren aanvankelijk acht minicontainers voorzien. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] heeft het college dit aantal teruggebracht naar vier door een extra clusterplaats te creëren verderop in Kartuizerland, locatie DX-10. Verder neemt de Afdeling in aanmerking de toelichting van het college dat vijf keer per maand (GFT 2x, PMD 2x en papier 1x) een lediging plaatsvindt en dat de containers tussen half acht ’s ochtends en negen uur ’s avonds geledigd worden. Dit betekent dat [appellant] weliswaar enige hinder zal ondervinden, maar gelet op het geringe aantal minicontainers op deze locatie en de frequentie van de lediging niet zo veel dat het college dit onevenredig had moeten vinden. Weliswaar is aan de zijkant van zijn woning nog een clusterlocatie (locatie MM-3), maar ook daar gaat het slechts om vier minicontainers. Van locatiespecifieke omstandigheden die ervoor zorgen dat de minicontainers op DX-8 makkelijker wegwaaien, is ook niet gebleken. Over het argument dat onvoldoende ruimte resteert op de stoep voor voetgangers om te passeren, heeft het college op de zitting toegelicht dat de minicontainers ongeveer 48 cm breed en 57 cm diep zijn en dat daarmee voor voetgangers voldoende ruimte overblijft op de stoep om te passeren. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting van het college te twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve locatie

5.       [appellant] betoogt dat de clusterplaatsen MM-3 en DX-10  geschiktere alternatieve locaties zijn. Deze clusterplaatsen kunnen volgens [appellant] zo uitgebreid worden dat de clusterlocatie DX-8 niet meer nodig is.

5.1.    In overweging 4.1 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de aanwijzing als clusterplaats. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van de aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

5.2.    De clusterplaats DX-8 wordt gebruikt door drie bewoners van Koningsveldland en door [appellant]. De vier minicontainers van DX-8 kunnen volgens het college niet verplaatst worden naar locatie MM-3. Uit de inrichtingscriteria volgt dat er geen openbaar groen verloren mag gaan. Door MM-3 langer te maken, zodat de containers naast elkaar passen, gaat openbaar groen verloren. Het compenseren van het groen dat verloren gaat door MM-3 minder diep te maken, is volgens het college - in tegenstelling tot wat [appellant] stelt - niet mogelijk omdat de gebruikers van MM-3 hun minicontainers dan niet meer goed neergezet kunnen krijgen en dus niet correct kunnen aanbieden. De gebruikers kunnen dan niet achter de minicontainer staan om deze met de voorkant naar de straatkant te richten zodat de grijparm van de vuilophaalwagen de minicontainer kan optillen om te ledigen. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting van het college te twijfelen. De locatie DX-10 is juist mede gecreëerd naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] om de overlast te verdelen over de straat. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in wat door [appellant] is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet vast mocht houden aan de keuze voor de aangewezen locatie DX-8.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Stoof
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022

749-989