Uitspraak 202203014/3/R1


Volledige tekst

202203014/3/R1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C], wonend te Alkmaar (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2022 heeft het college aan Bot Bouw Initiatief B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het slopen van bestaande bebouwing en het realiseren van nieuwbouw met 20 woningen, detailhandel met horeca en een ondergrondse parkeergarage met 46 parkeerplekken op het Plein (sectie C2309) in Bergen.

Bij besluit van 5 mei 2022 heeft het college aan Bot Bouw Initiatief B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van nieuwbouw met 9 woningen en horeca op het Plein (sectie C2018) in Bergen.

Bij besluit van 5 mei 2022 heeft het college op grond van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen huisnummers toegekend aan de objecten Breelaan 4a tot en met 4n in Bergen.

Deze besluiten zijn voorbereid met toepassing van de gemeentelijke

coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

Tegen deze drie besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 4 oktober 2022, waar [verzoeker B] en [verzoeker C], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door ir. A.R.M. van Nispen en drs. Lindeman, bijgestaan door mr. A.J.G. Vegt, zijn verschenen. Verder is ter zitting Bot Bouw Initiatief, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M. Niermeijer, advocaat te Bussum, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] heeft op de zitting te kennen gegeven dat het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking heeft op het huisnummerbesluit van 5 mei 2022.

3.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

4.       Op 4 november 2021 heeft Bot Bouw Initiatief twee afzonderlijke aanvragen om omgevingsvergunning ingediend voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de sloop van bestaande bebouwing en de realisatie van nieuwbouw op het dorpsplein in Bergen.

Bij besluit van 5 mei 2022 heeft het college aan Bot Bouw Initiatief een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de sloop van bestaande bebouwing en het realiseren van nieuwbouw met 20 woningen, detailhandel met horeca en een ondergrondse parkeergarage voor 46 parkeerplaatsen (het zogenoemde L-gebouw). Bij besluit van dezelfde datum heeft het college aan Bot Bouw Initiatief ook een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van nieuwbouw met 9 woningen en horeca (het zogenoemde Pleingebouw). Beide gebouwen zijn voorzien op het Plein in het centrum van Bergen. Met deze besluiten wil Bot Bouw Initiatief het dorpsplein in Bergen herontwikkelen.

De omgevingsvergunningen zijn verleend voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De projecten wijken op een aantal onderdelen af van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bergen Centrum". Zo is de voorgenomen woonfunctie op onderdelen in strijd met het bestemmingsplan, wordt er buiten de bestaande bouwvlakken gebouwd en worden de maximaal toegestane bouwhoogtes overschreden.

[verzoeker] verzet zich tegen de voorziene ontwikkeling die met de verleende omgevingsvergunningen mogelijk wordt gemaakt. [verzoeker A] en [verzoeker B] zijn gezamenlijk eigenaar van de panden op de naast het projectgebied gelegen percelen [locatie A] en [locatie B]. Hun zoon, [verzoeker C], is exploitant van het restaurant [naam restaurant] dat is gevestigd aan de [locatie A].

Beoordeling van het verzoek

5.       [verzoeker] verzoekt om schorsing van de twee verleende afwijkingsvergunningen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Hij heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat het college bij besluiten van 12 augustus 2022 inmiddels twee omgevingsvergunningen heeft verleend voor het bouwen van de twee gebouwen met woningen, een winkel en horeca ruimtes en voor het kappen van bomen. [verzoeker] heeft tegen beide vergunningen bezwaar gemaakt bij het college. Omdat de vergunde bouwplannen in overeenstemming zijn met de bij de Afdeling voorliggende afwijkingsvergunningen en het college in de bezwaarfase de omgevingsvergunningen voor bouwen aan deze afwijkingsvergunningen moet toetsen, terwijl die naar verwachting niet in stand zullen kunnen blijven in de bodemprocedure, acht [verzoeker] schorsing van de afwijkingsvergunningen noodzakelijk.

Gelet hierop en in aanmerking genomen dat Bot Bouw Initiatief op de zitting te kennen heeft gegeven zo spoedig mogelijk met de bouw te beginnen, acht de voorzieningenrechter in zoverre een spoedeisend belang aanwezig bij de gevraagde voorziening.

6.       Voor zover het college zich in het, de dag voor de zitting ontvangen, verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van de bestreden omgevingsvergunningen op grond van de door [verzoeker] aangevoerde gronden, overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker] dit standpunt op de zitting gemotiveerd heeft bestreden. Aangezien [verzoeker B] op de zitting onweersproken heeft gesteld dat hij niet alleen eigenaar maar ook gebruiker is van het pand aan de [locatie B], waarin hij een brillenzaak exploiteert en waar hij en zijn echtgenote [verzoeker A] in de Basisregistratie personen staan ingeschreven en wonen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de norm van een goede ruimtelijke ordening kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [verzoeker B] en [verzoeker A]. Alleen al daarom ziet de voorzieningenrechter geen grond om te verwachten dat de Afdeling een bespreking van de aangevoerde gronden vanwege het relativiteitsvereiste achterwege zal laten.

7.       Aan het verzoek heeft [verzoeker] - kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat er zowel procedurele als inhoudelijke gebreken kleven aan de verleende omgevingsvergunningen. Zo heeft hij onder meer aangevoerd dat de publicatie van de bestreden besluiten gebrekkig was, dat het college vanwege het ontbreken van een verklaring van geen bedenkingen (hierna: vvgb) van de raad van de gemeente Bergen niet bevoegd was om de omgevingsvergunningen te verlenen en dat het college evenmin bevoegd was om de besluiten voor te bereiden met toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling. [verzoeker] heeft hierover aangevoerd dat de twee gecoördineerde omgevingsvergunningen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en daarom als één geheel moeten worden beschouwd. Daarom is er sprake van een Groot plan in de zin van de "Regels kleine en grote plannen gemeente Bergen 2020", ook als de zeven te slopen woningen in mindering moeten worden gebracht, aangezien in dat geval 22 woningen worden toegevoegd. Volgens [verzoeker] heeft het opknippen van de besluiten uitsluitend tot doel om de raad buiten spel te zetten.

Inhoudelijk zien de door [verzoeker] aangevoerde gronden voornamelijk op de gevolgen die de voorziene ontwikkelingen hebben voor de directe omgeving en voor de bedrijfsvoering van het [restaurant].

7.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het geen vvgb hoefde te vragen aan de raad en dat het de gemeentelijke coördinatieregeling kon toepassen. Het college heeft hiervoor verwezen naar het door de raad op 25 juni 2020 vastgestelde besluit "Regels kleine en grote plannen gemeente Bergen 2020" (hierna: de Aanwijzingsregeling). Daarin heeft de raad categorieën van gevallen aangewezen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht, waarin een vvgb van de raad niet is vereist. Ook zijn daarin categorieën van gevallen aangewezen waarin het college de coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wro mag toepassen. Volgens de Aanwijzingsregeling is geen vvgb vereist en kan de gemeentelijke coördinatieregeling worden toegepast bij de in deze regeling gedefinieerde ‘Kleine plannen’. Kleine plannen worden in de Aanwijzingsregeling gedefinieerd als ‘alle bouwprojecten die geen Grote plannen zijn’. ‘Grote plannen’ zijn volgens de Aanwijzingsregeling onder meer bouwprojecten binnen de bebouwde kom waarbij 18 of meer woningen worden toegevoegd en bouwprojecten die niet in lijn zijn met de gemeentelijke woningbouwregels. Volgens het college voorzien de bestreden omgevingsvergunningen in twee afzonderlijke fysiek van elkaar gescheiden bouwprojecten die beide kwalificeren als Kleine plannen, omdat daarbij minder dan 13 woningen worden toegevoegd. Het college heeft er in dit verband op gewezen dat met de sloop van de Bakermatflat ter plaatse van het L-gebouw zeven woningen verdwijnen, zodat met het bouwplan voor het L-gebouw wordt voorzien in toevoeging van 13 woningen.

7.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voor beantwoording van de vraag of het college bevoegd was om de omgevingsvergunningen te verlenen zonder te beschikken over een vvgb van de raad en om de gemeentelijke coördinatieregeling toe te passen doorslaggevend of de projecten afzonderlijk van elkaar kunnen worden gerealiseerd, zoals het college stelt. Alleen als de twee projecten op zichzelf staan, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van Kleine plannen, als bedoeld in de Aanwijzingsregeling en was het college bevoegd om de vergunning zonder vvgb te verlenen en om de besluiten gecoördineerd voor te bereiden.

Gelet op de door [verzoeker] naar voren gebrachte gronden en wat daarover op de zitting is besproken, is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd geraakt dat het standpunt van het college in de beroepsprocedure stand zal houden.

Weliswaar heeft Bouw Bot Initiatief twee afzonderlijke aanvragen ingediend, maar uit de aan de projecten ten grondslag liggende bijna gelijkluidende ruimtelijke onderbouwingen volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de projecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden gerealiseerd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de voorziene gebouwen in onderlinge samenhang zijn bezien bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat de ruimtelijke onderbouwing geen aanknopingspunten biedt om op voorhand aan te nemen dat de afzonderlijke gebouwen op zichzelf bezien ook in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Zo is in de ruimtelijke onderbouwingen vermeld dat in het Pleingebouw niet is voorzien in sociale woningen, maar dat desondanks wel wordt voldaan aan de eis dat 40% van het totaal aantal woningen in een plan sociale woningen moeten zijn, omdat het overschot aan sociale woningen in het L-gebouw dit tekort compenseert. Voor de projecten tezamen geldt volgens de ruimtelijke onderbouwingen dat daarom aan de 40%-eis wordt voldaan. Voor de aanvaardbaarheid van dit aspect van een goede ruimtelijke ordening is het blijkens de ruimtelijke onderbouwingen aldus nodig om de projecten in onderlinge samenhang te bezien.

Datzelfde geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de beoordeling of het aspect parkeren in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zowel voor de berekening van de parkeerbehoefte als voor de beoordeling of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid in en rondom de voorziene bebouwing, zijn de projecten in onderlinge samenhang bezien. De ondergrondse niet-openbare parkeergarage met 46 parkeerplaatsen in het L-gebouw is ook bedoeld om te voorzien in de parkeerbehoefte vanwege de realisering van het Pleingebouw. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden om op voorhand aan te nemen dat de parkeerbehoefte vanwege het Pleingebouw geheel in de openbare ruimte kan worden opgelost als het L-gebouw niet zou worden gebouwd, zoals het college op de zitting naar voren heeft gebracht en door [verzoeker] is betwist. Nog daargelaten dat daarvan niet is uitgegaan in de aan de omgevingsvergunningen ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwingen, is gebleken dat er geen actuele gegevens aanwezig zijn over de beschikbare parkeergelegenheid in de openbare ruimte in het centrum van Bergen. Het college heeft hierover op de zitting toegelicht dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd naar de parkeerdruk in het centrum van Bergen en dat de resultaten daarvan nog niet bekend zijn.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte geen vvgb aan de gemeenteraad gevraagd alvorens de omgevingsvergunningen te verlenen en was het evenmin bevoegd om de gemeentelijke coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wro toe te passen.

Omdat de besluiten niet in stand zullen blijven zonder een vvgb en het niet op voorhand vast staat dat de raad een vvgb zal afgeven, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en de omgevingsvergunningen te schorsen.

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) van 5 mei 2022, kenmerk D323092 en kenmerk D323121;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) tot vergoeding van bij [verzoeker A] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) aan [verzoeker A] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Knol
voorzieningenrechter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022

604