Uitspraak 202107395/1/R1


Volledige tekst

202107395/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2021 in zaak nr. 21/539 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het maken van een gesloten dakkapel, het plaatsen van dubbel (monumentaal) glas in de voor- en achtergevel, het wijzigen van een bestaand raam naar openslaande deuren en het plaatsen van een balkon over de gehele breedte op de tweede verdieping aan de achterzijde en het wijzigen van een bestaand raam naar openslaande deuren en het plaatsen van een zogenoemd Frans balkon op de derde verdieping aan de achterzijde van de woning aan de [locatie 1].

Bij besluit van 17 december 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 december 2020 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de dakkapel en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 17 december 2020. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.E. [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij de uitspraak. De bijlage is onderdeel van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellante] woont in de bovenwoning aan de [locatie 1]. Het pand is aangewezen als gemeentelijk monument (orde 1) en maakt ook deel uit van een ensemble van verschillende panden. Op 15 september 2019 heeft [appellante] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het maken van een gesloten dakkapel, het plaatsen van dubbel (monumentaal) glas in de voor- en achtergevel, het wijzigen van een bestaand raam naar openslaande deuren en het plaatsen van een balkon over de gehele breedte op de tweede verdieping aan de achterzijde en het wijzigen van bestaand raam naar openslaande deuren en het plaatsen van een Frans balkon op de derde verdieping aan de achterzijde van haar woning aan de [locatie 1].

Het college heeft bij besluit van 21 februari 2020 allereerst geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit bouwen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), omdat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Hieraan heeft het college het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: CRK) van 12 februari 2020 (hierna: het welstandsadvies) ten grondslag gelegd. Daarnaast heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit het wijzigen van een gemeentelijk monument zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, omdat het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich tegen het bouwplan verzet. Hieraan heeft het college een ander advies van de CRK van 12 februari 2020 (hierna: het monumentenadvies) ten grondslag gelegd. [appellante] heeft tegen het besluit van 21 februari 2020 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 17 december 2020 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 februari 2020, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, in stand gelaten. Hiertegen heeft [appellante] beroep ingesteld. Bij besluit van 15 maart 2021 heeft het college alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel in het rechter zijdakvlak.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 oktober 2021 het beroep van [appellante] gegrond verklaard, het besluit van 17 december 2020 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de - intussen separaat vergunde - dakkapel, en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit. Wat betreft de andere aspecten van de aanvraag heeft de rechtbank het besluit van 17 december 2020 in stand gelaten en onder meer geoordeeld dat het college aan dit besluit het welstandsadvies en het monumentenadvies ten grondslag heeft kunnen leggen.

Hoger beroep

Heroverweging

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het besluit op bezwaar in strijd met artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft genomen, omdat geen volledige heroverweging van het besluit van 21 februari 2020 heeft plaatsgevonden. Het college heeft alleen het advies van de bezwaarschriftencommissie van 8 december 2020 overgenomen, terwijl deze commissie het in bezwaar aangevochten besluit slechts marginaal heeft getoetst.

3.1.    Naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar is het college op grond van artikel 7:11 van de Awb gehouden tot een volledige heroverweging van dat besluit.

De Afdeling overweegt dat de enkele omstandigheid dat het college voor de motivering van het besluit op bezwaar heeft volstaan met een verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van

8 december 2020, waaruit volgt dat het college de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, onvoldoende is voor de conclusie dat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3171). Het college heeft bij de behandeling van het bezwaar door de bezwaarschriftencommissie toegelicht om welke redenen hij de gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd en waarom hij in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding heeft gevonden om terug te komen van dat besluit. De bezwaarschriftencommissie heeft dat, maar ook het door haar gevraagde nadere advies van de CRK en de beantwoording van de CRK van de door haar gestelde aanvullende vragen, betrokken bij het uitbrengen van haar advies. Gelet hierop kan worden aangenomen dat het college aan het besluit op bezwaar van 8 december 2020 een volledige heroverweging ten grondslag heeft gelegd.

Het betoog slaagt niet.

De adviezen van de CRK

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college aan het besluit van 17 december 2020 de adviezen van de CRK, bestaande uit het welstandsadvies, het monumentenadvies, de aanvullende reactie van de CRK van 31 augustus 2020 en de beantwoording van de door de bezwaarschriftencommissie gestelde nadere vragen door de CRK, ten grondslag heeft mogen leggen. Deze zijn volgens haar namelijk niet zorgvuldig opgesteld en niet deskundig tot stand gekomen.

Allereerst wijst [appellante] erop dat er tijdens het locatiebezoek op 5 juni 2019 door het Bureau Monumenten & Archeologie (hierna: BMA) geen foto’s zijn gemaakt, er niets is opgemeten en het oorspronkelijke verslag van het BMA van 5 juni 2019 van dit bezoek over een andere woning lijkt te gaan. Ook de gewijzigde versie van dit verslag van 29 januari 2020 bevat feitelijke onjuistheden. Zo staat hierin ten onrechte dat er nog een overloop is op de tweede verdieping en dat de vloerafwerking recent is. Het verslag van het locatiebezoek is volgens [appellante] van belang, omdat de adviezen van de CRK zijn gebaseerd op dit verslag. Verder volgt uit de adviezen van de CRK niet dat slechts 5 van de 8 kozijnen een ojiefvormig profiel hebben of dat nog slechts 7 van de 40 ruiten van historisch glas zijn.

Verder voert [appellante] aan dat de CRK zich in reactie op de door de bezwaarschriftencommissie gestelde vragen ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op de derde verdieping aan de voorzijde geen Frans balkon aanwezig is, terwijl uit overgelegde foto’s volgt dat er wel een dergelijk balkon is. Dit illustreert volgens haar het gebrek aan deskundigheid bij de CRK.

4.1.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat het college het besluit van 17 december 2020 heeft gebaseerd op verschillende adviezen van de CRK, namelijk het welstandsadvies, het monumentenadvies en een aanvullend advies van 31 augustus 2020. Daarnaast heeft de CRK nog enkele door de bezwaarschriftencommissie gestelde vragen beantwoord.

In het welstandsadvies staat, voor zover relevant, dat op basis van de aanvraag in de ramen dubbel glas zal worden aangebracht. Hiervoor wordt de sponning uitgefreesd. Het vergroten van de sponningen gaat zonder meer gepaard met het verwijderen van detaillering, terwijl voor orde 1 panden een restauratieve aanpak het uitgangspunt is. De nieuwe deuren op de tweede verdieping en de zolderverdieping en ook de balkons zijn een aantasting van de historische opzet van de achtergevel. Het balkon op de tweede verdieping onttrekt de achtergevel deels aan het zicht. Een balkon op zolderniveau is overeenkomstig hoofdstuk 6 van de door de raad van Amsterdam op 14 september 2016 vastgestelde nota "De Schoonheid van Amsterdam" (hierna: de welstandsnota) niet toegestaan. In het welstandsadvies wordt geconcludeerd dat de gevelwijzigingen en de balkons de karakteristiek van de achtergevel van het pand aantasten en daarom niet akkoord zijn. Bovendien leiden de ingrepen in de achtergevel tot een aantasting van het gehele ensemble.

In het monumentenadvies staat, voor zover relevant, eveneens dat op basis van de aanvraag in de ramen dubbel glas zal worden aangebracht. Ook in dit advies staat dat hiervoor de sponning wordt uitgefreesd en dat dit zonder meer gepaard gaat met het verwijderen van detaillering. Dit tast zowel de fysieke als de beeldwaarden van dit monument aan. De nieuwe deuren op de tweede verdieping en de zolderverdieping zijn een aantasting van de historische opzet, maar leiden ook fysiek tot een aantasting van het monument. Ook de balkons lijden tot een fysieke aantasting en verstoren het historische beeld. Het balkon op de tweede verdieping onttrekt de achtergevel deels aan het zicht. Een balkon op zolderniveau is atypisch, omdat deze verdieping van oorsprong een ondergeschikt karakter heeft. In het monumentenadvies wordt geconcludeerd dat het vervangen van het glas en aanbrengen van de balkons negatieve gevolgen heeft voor de monumentale waarden. Bovendien leiden de ingrepen in de achtergevel tot een aantasting van het gehele ensemble. In het aanvullende advies van de CRK staat, voor zover relevant, dat het glas historisch is, geen "floatglas" maar getrokken glas, en dus het uitgangspunt behoud is. Ten tijde van de aanvraag is er contact geweest met zowel de tekenaar als de glaszetter. Aangezien de profilering door het toepassen van dikker glas wijzigt, is geen sprake van onderhoud, tenzij er glas met dezelfde dikte wordt toegepast. Zeker omdat het getrokken glas is, moet het behouden blijven.

Als antwoord op de door de bezwaarschriftencommissie gestelde vraag waarom een Frans balkon aan de achterzijde van de woning aan de [locatie 1] niet wordt toegestaan terwijl er aan de voorzijde wel Franse balkons aanwezig zijn, heeft de CRK onder meer te kennen gegeven dat de voorgevel geen Frans balkon heeft maar alleen hekwerken op de begane grond.

4.3.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college aan zijn besluit van 17 december 2020 de adviezen van de CRK niet ten grondslag heeft mogen leggen. Niet is gebleken dat in de adviezen van de CRK van een onjuiste situatie of van onjuiste criteria uit de welstandsnota en het door het college in 2016 vastgestelde "Beleidskader voor het toetsen van ingrepen of herstel van monumenten" (hierna: het beleidskader) is uitgegaan. Dat uit de adviezen niet volgt dat slechts 5 van de 8 kozijnen een ojiefvormig profiel hebben en dat nog slechts 7 van de 40 ruiten van historisch glas zijn, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders. [appellante] heeft niet betwist dat er zich in haar woning ramen met historisch glas bevinden en dat bepaalde kozijnen een monumentaal, ojiefvormig profiel hebben. Dat de CRK in reactie op de door de bezwaarschriftencommissie gestelde vragen zich ten onrechte op het standpunt zou hebben gesteld dat op de derde verdieping van het pand aan de voorzijde geen Frans balkon aanwezig is, betekent naar het oordeel van de Afdeling verder niet dat moet worden getwijfeld aan de deskundigheid van de CRK.

Voor zover [appellante] heeft gewezen op onjuistheden in de verslagen van het BMA van 5 juni 2019 en 29 januari 2020, overweegt de Afdeling als volgt. Allereerst merkt de Afdeling op dat de feitelijke onjuistheden in de verslagen van het BMA waar door [appellante] op wordt gewezen, niet zien op de onderdelen waar de door haar ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning op ziet. Door het BMA is verder toegelicht dat op basis van de aangetroffen toestand van het desbetreffende pand een beschrijving en waardering zijn opgesteld. Dit betreft een analyse van de aangetroffen monumentale waarden. Hierbij wordt niet ingegaan op alle details en het is bedoeld om de aangetroffen onderdelen te typeren. Hierbij worden vier niveaus onderscheiden, te weten stedenbouwkundige waarden, waarden hoofddraagconstructie, waarden interne structuur/plattegrond/indeling/ruimtelijkheid en waarden interieurafwerking, inrichting of machinerie. Deze waarden worden geclassificeerd in hoge, positieve of bijkomende en indifferente waarden. De beschrijving wordt gedeeld met de aanvragers om informatie en kennis te delen en eventuele redactionele fouten te herstellen. In dit specifieke geval is door de architectuurhistoricus in het verslag van 5 juni 2019 de beschrijving van het pand ([locatie 4]) gecombineerd met de al aanwezige beschrijving van het buurpand ([locatie 4]). Dat is gecorrigeerd met het verslag van 29 januari 2020 en daarover is gecommuniceerd met [appellante], aldus het BMA. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de adviezen van de CRK van dezelfde onjuistheden uitgaan als de onjuistheden die volgens [appellante] in de verslagen van het BMA van 5 juni 2019 en 29 januari 2020 staan.

Het betoog slaagt niet.

Trendsetter

5.       [appellante] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd heeft gehandeld met de welstandsnota door het balkon van de woning aan de [locatie 2] niet aan te merken als "trendsetter" in de zin van hoofdstuk 6 van de welstandsnota, zodat op dit punt volstaan had kunnen worden met een zogenoemde eenvoudige welstandstoets van het bouwplan. In dat kader is van belang dat zij in bezwaar haar aanvraag heeft gewijzigd in die zin dat subsidiair een omgevingsvergunning is aangevraagd voor een balkon zoals bij de woning aan de [locatie 2].

5.1.    Uit hoofdstuk 6 van de welstandsnota, in de paragraaf over balkons, volgt dat plannen die gelijk zijn aan een trendsetter in vergelijkbare situaties ook voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een plan dat een trendsetter volgt kan op eenvoudige wijze worden getoetst en vergund. Daarmee is niet gezegd dat kleine afwijkingen van trendsetters niet mogelijk zijn. Als een afwijkend plan voldoende ‘familie’ is van de trendsetter, zal dit met grote zekerheid positief beoordeeld worden. Initiatieven die monumenten betreffen of bouwwerken van grote cultuurhistorische waarde (orde 1) worden echter niet eenvoudig getoetst, maar krijgen altijd een gewogen oordeel door de CRK waarbij de onder erfgoed vermelde criteria worden gebruikt als richtlijn.

5.2.    Daargelaten of het balkon aan de achterzijde van het pand aan de [locatie 2] als trendsetter als bedoeld in de welstandsnota kan worden aangemerkt en of met het bouwplan van [appellante] in zoverre sprake is van een vergelijkbaar plan, overweegt de Afdeling dat uit de welstandnota volgt dat voor een bouwplan dat betrekking heeft op een gemeentelijk monument nooit kan worden volstaan met een eenvoudige welstandstoets aan de hand van een trendsetter. Omdat het pand aan de [locatie 4] als gemeentelijk monument is aangewezen, heeft het college terecht een gewogen oordeel over het bouwplan gevraagd aan de CRK.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

6.       Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank haar ten onrechte niet heeft gevolgd in haar betoog dat er bij de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. Haar belang van energiebesparing en een aangename leefruimte is door het college ten onrechte niet betrokken in de besluitvorming, aldus [appellante]. Zij wijst er hierbij op dat er op grond van paragraaf 5.2 van de welstandnota wel degelijk ruimte is voor een belangenafweging, omdat daarin staat dat een goede balans moet worden gevonden tussen de wensen van de gebruiker en de mogelijkheden die het monument biedt. Verder wijst [appellante] erop dat de door de CRK gedane suggestie van het plaatsen van zogenoemde achterzetramen geen geschikt alternatief is, onder meer omdat de ramen dan niet meer open kunnen.

6.1.    De aanvraag om een omgevingsvergunning wordt overeenkomstig artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 12a van de Woningwet, getoetst aan redelijke eisen van welstand, waarbij in dit geval de welstandsnota het toetsingskader is. In hoofdstuk 5 van de welstandsnota staan de welstandscriteria voor erfgoed. In paragraaf 5.2 staat dat één van de algemene uitgangspunten bij de beoordeling van een monument is dat het monument het uitgangspunt is. Niet elke functie past in elk monument. De aard en structuur van het monument kan een nieuw gebruik beperken. Bij wijzigingen draait het steeds om het vinden van een goede balans tussen de wensen van de gebruiker en de mogelijkheden die het monument biedt. Elke ingreep wordt gemotiveerd door een zorgvuldige afweging, aldus de welstandsnota. Voor zover [appellante] heeft gewezen op deze paragraaf, overweegt de Afdeling dat de door [appellante] aangehaalde passage gaat over het wijzigen van het gebruik van een monument. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.

In paragraaf 5.3 van de welstandsnota staat dat de criteria die uit de waardering van de architectuur in de waarderingskaarten zijn afgeleid, de basis vormen voor de welstandsbeoordeling van bouwinitiatieven. Het pand van [appellante] is aangewezen als gemeentelijk monument/orde 1 pand in het beschermd stadsgezicht Centrum. Eén van de criteria voor dergelijke panden is dat behoud/restauratie het uitgangspunt is. Ook maakt het pand deel uit van een ensemble. In de welstandsnota staat in paragraaf 5.3 hierover dat de samenhang tussen de verschillende panden moet worden gehandhaafd.

Verder staat in hoofdstuk 6 van de welstandsnota ten aanzien van kozijnwijzigingen dat voor monumenten in ieder geval geldt restauratief herstel van alle gevels, inclusief kozijnen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling aan de hand van de welstandsnota of het bouwplan van [appellante] al dan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, de belangen van [appellante] niet kunnen worden betrokken.

Het betoog slaagt niet.

6.2.    De Afdeling stelt verder vast dat een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument op grond van artikel 12 van de Erfgoedverordening alleen kan worden verleend als het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Het beleidskader is een nadere uitwerking ter uitvoering van onder meer artikel 12 van de Erfgoedverordening en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo. Het beleidskader is opgebouwd uit 2 delen: technische aanwijzingen en beoordelingscriteria. De technische aanwijzingen geven aan hoe werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. De beoordelingscriteria zijn bedoeld om inzicht te geven in de aanpassingsmogelijkheden van een monument. Er zijn algemene uitgangspunten die voor het gehele monument gelden en criteria die gelden voor specifieke onderdelen van monumenten. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit het beleidskader niet dat de belangen van [appellante] een rol kunnen spelen bij de beoordeling of het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich verzet tegen het wijzigen van een monument.

Het betoog slaagt niet.

6.3.    Op de zitting heeft het college er overigens op gewezen dat bij het college en ook bij de adviseurs CRK en BMA bereidheid bestaat om mee te denken over eventuele alternatieve oplossingen voor de wens van [appellante] om met respect voor de monumentale waarden isolerende en dus energiebesparende maatregelen te kunnen nemen in de woning.

Gelijkheidsbeginsel

7.       [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren.

Zij voert aan dat het college op 12 december 2017 wel een omgevingsvergunning heeft verleend voor het wijzigen van twee bestaande ramen naar openslaande deuren in de achtergevel van de benedenwoning aan de [locatie 3]. Ook is volgens haar in 2015 voor de benedenwoning aan de [locatie 2] een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een bestaand raam in de achtergevel naar openslaande deuren.

7.1.    De Afdeling overweegt dat het bij de benedenwoningen aan de [locatie 2] en 68 slechts ging om het verlenen van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van ramen naar openslaande deuren in de achtergevel en niet ook om het plaatsen van dubbel (monumentaal) glas in de voor- en achtergevel, het aan de achtergevel plaatsen van een balkon over de gehele breedte en een Frans balkon. Van vergelijkbare gevallen is dan ook geen sprake.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Driessen
griffier

634-1008

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…].

Artikel 2.2

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

b. een monument als bedoeld in een zodanige verordening:

1°. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of

2°. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c.

het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

[…].

Erfgoedverordening Amsterdam

Artikel 10

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college:

a. een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is;

b. een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht.

Artikel 12

De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich daartegen niet verzet.