Uitspraak 202105355/2/A2


Volledige tekst

202105355/2/A2.
Datum beslissing: 7 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoekster], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

Procesverloop

Tijdens de zitting op 7 oktober 2022 heeft [verzoekster] verzocht om wraking van staatsraad mr. A.W.M. Bijloos (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202105355/1/A2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 7 oktober 2022, waar mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam, als gemachtigde van [verzoekster], is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Beslissing

Bij mondelinge beslissing van 7 oktober 2022 heeft de Afdeling het verzoek om wraking afgewezen.

Overwegingen

1.       [verzoekster] heeft op de zitting in de hoofdzaak, bij monde van haar advocaat, voor de tweede keer om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Zij wil namelijk graag zelf bij de mondelinge behandeling van haar zaak in hoger beroep aanwezig zijn, maar kan dat niet door plotselinge ziekenhuisopname van haar kind. De staatsraad heeft het verzoek opnieuw op de zitting afgewezen. De motivering van die beslissing geeft volgens [verzoekster] blijk van vooringenomenheid van de staatsraad. Deze motivering luidt dat hij de aanwezigheid van [verzoekster] niet op voorhand als noodzakelijk ziet en daarom de zitting niet uitstelt. Dit kan volgens [verzoekster] niet anders worden uitgelegd dan dat de staatsraad zijn oordeel al gevormd heeft. Daarbij wijst zij erop dat uitstel gewoon mogelijk is. Er zijn geen dringende belangen van andere betrokkenen aan de orde die zich tegen uitstel verzetten. [verzoekster] heeft ook zelf belang bij een spoedige uitspraak in haar zaak en zij heeft het verzoek om uitstel dan ook niet lichtvaardig en bovendien onderbouwd met een bericht van de behandelend arts gedaan. Dat maakt de motivering zo onbegrijpelijk dat van vooringenomenheid of de schijn daarvan sprake is. [verzoekster] heeft daarom verzocht om de wraking van de staatsraad.

2.       De Afdeling stelt vast dat [verzoekster] een met medische stukken onderbouwd verzoek om uitstel heeft gedaan. De beslissing van de staatsraad op dit verzoek is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking niet is bedoeld om aan te wenden als rechtsmiddel tegen de inhoud van procesbeslissingen. Zulke procesbeslissingen kunnen alleen leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze, eventueel in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van vooringenomenheid van de staatsraad of van de schijn daarvan.

Ook de Afdeling acht het in het algemeen wenselijk dat partijen zelf aanwezig kunnen zijn bij een zitting die hun aangaat. Zoals op de zitting besproken, is dat recht op aanwezigheid niet absoluut. De staatsraad heeft gemotiveerd waarom hij de mondelinge behandeling in deze zaak niet uitstelt. De motivering van de staatsraad dat hij de aanwezigheid van [verzoekster] op voorhand niet noodzakelijk acht, kan er bijvoorbeeld op duiden dat hij uitsluitend vragen van juridische aard heeft die door haar advocaat kunnen worden beantwoord. Daarnaast heeft de staatsraad blijkens de zittingsaantekeningen ook gemotiveerd dat de advocaat van [verzoekster] aanwezig is en dat het onderzoek op zitting kan worden aangehouden of heropend als op de zitting of daarna blijkt dat het toch nodig is dat [verzoekster] in persoon op de zitting aanwezig is. De genomen procesbeslissing en de motivering daarvan leveren daarom geen aanwijzing op dat de staatsraad vooringenomen is of blijk heeft gegeven van de schijn van vooringenomenheid.

Aldus uitgesproken door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Boer
griffier

745