Uitspraak 202200347/1/R1


Volledige tekst

202200347/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Weesp,

en

het dagelijks bestuur van de Regio Gooi en Vechtstreek,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 heeft het dagelijks bestuur de locatie aangeduid met de locatiecode WE5.2, zoals aangegeven op de bij het besluit behorende overzichtstekening, aangewezen als afvalvoorziening voor de inzameling van huishoudelijke afval- en grondstoffen.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 september 2022, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T. de Groot en I. van Gelderen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het algemeen bestuur van de Regio Gooi en Vechtstreek heeft op 7 april 2016 ingestemd met het aanpassen van de structuur van inzameling van afvalstoffen. Een onderdeel van die aanpassing is om bij laagbouw met beperkte ruimte, hoogbouw en in centrumgebieden afval- en grondstofstromen gescheiden in te zamelen met behulp van verzamelcontainers. In het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur de locatie WE5.2 tegenover Nieuwstraat 39 nabij de kruising met Het Grote Plein in Weesp aangewezen voor de plaatsing van vier containers voor de inzameling van huishoudelijke afval- en grondstoffen. Dit zijn drie ondergrondse afvalcontainers, waarvan twee voor restafval en één voor papier, en een bovengrondse container voor textiel.

[appellant] en anderen wonen in het centrum van Weesp. Zij zijn het niet eens met de plaatsing van afvalcontainers in het centrum van Weesp en in het bijzonder niet met aanwijzing van de locatie WE5.2 in de Nieuwstraat en de aanwijzing van de locatie tegenover het fort Ossenmarkt voor een bovengrondse GFTE-container.

2.       [appellant] en anderen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij de keuze om in het centrum van Weesp over te gaan van zakkeninzameling op afvalinzameling met containers niet ter discussie stellen en de Afdeling dit dus niet hoeft te bespreken.

Reikwijdte van het aanwijzingsbesluit

3.       De Afdeling is van oordeel dat het voorliggende besluit van 22 december 2021 alleen gaat over de concrete locatie met code WE5.2 voor de plaatsing van vier afvalcontainers. De door [appellant] en anderen aan de orde gestelde locatie bij het fort op de Ossenmarkt, waar een bovengrondse GFTE-container is voorzien, maakt geen onderdeel uit van dit besluit. Dat op de bij het besluit behorende overzichtstekening van wijk 5 ook de overige voorziene containerlocaties, zoals die bij de Ossenmarkt, zijn ingetekend, betekent niet dat het besluit daar ook over gaat. De Afdeling zal niet ingaan op de beroepsgronden over de voorziene locatie voor plaatsing van de GFTE-container.

Locatiekeuze

4.       [appellant] en anderen betogen dat het dagelijks bestuur redelijkerwijs niet de locatie WE5.2 tegenover Nieuwstraat 39 heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van de containers, omdat dit een onevenredige aantasting van het beschermd stadsgezicht tot gevolg heeft. [appellant] en anderen hebben hierover aangevoerd dat het dagelijks bestuur onvoldoende in de afweging heeft betrokken dat plaatsing van vier containers op de locatie WE5.2 tegenover het monumentale stadhuis van Weesp ernstig afbreuk zal doen aan het bijzondere karakter van die plek. Zij wijzen er in dit verband op dat op deze plek nu nog een bankje staat dat uitzicht geeft op het rijksmonumentale stadhuis van Weesp, dat op de lijst top 100 staat van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ook vrezen [appellant] en anderen dat het gebruik van de containers overlast zal veroorzaken vanwege de vrachtwagens die de containers moeten legen en vanwege het afval dat naast overvolle containers zal worden geplaatst. In dit verband hebben zij gewezen op voorbeelden daarvan in Weesp en elders in de gemeente Amsterdam. Op de zitting hebben [appellant] en anderen nog aangevoerd dat de plaatsing van containers op deze plek aan een doorgaande verkeersroute tot verkeersonveilige situaties zal leiden en dat de loopafstand voor enkele huishoudens naar de containers erg groot is.

4.1.    Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het dagelijks bestuur een afweging maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het dagelijks bestuur beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het dagelijks bestuur de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainers.

4.2.    Voor het bepalen van de locatie voor de plaatsing van de afvalcontainers heeft het dagelijks bestuur de "Richtlijnen locaties inzamelvoorzieningen" als uitgangspunt gehanteerd.

Over de ligging van locatie WE5.2 binnen het beschermd stadsgezicht van Weesp heeft het dagelijks bestuur in het verweerschrift toegelicht dat containers tegenwoordig een normaal onderdeel van het straatbeeld vormen en dat de voorziene containers in dit geval geen afbreuk zullen doen aan het schuin tegenover de locatie, op een afstand van ongeveer 20 meter, liggende rijksmonumentale oude stadhuis. Daarbij heeft het dagelijks bestuur in aanmerking genomen dat het zichtbare deel van de drie ondergrondse containers beperkt is van afmeting, dat ter plaatse ook auto’s worden geparkeerd en dat het bankje naast de locatie zal blijven staan. Ook zullen de voorziene containers het zicht vanuit zowel de Nieuwstraat als Het Grote Plein op het stadhuis volgens het dagelijks bestuur niet beperken.

De Afdeling overweegt dat de ligging van de locatie binnen het beschermd stadsgezicht niet zonder meer tot gevolg heeft dat de locatie niet geschikt is voor de plaatsing van afvalcontainers. Aangezien het dagelijks bestuur met de hiervoor weergegeven toelichting voldoende heeft gemotiveerd dat de plaatsing van de afvalcontainers in dit geval geen grote gevolgen heeft voor het straatbeeld en het zicht op het monumentale stadhuis niet vermindert, heeft het dagelijks bestuur geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan het feit dat de locatie deel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht en schuin tegenover het monumentale stadhuis is gelegen. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:592.

4.3.    De Afdeling ziet in de door [appellant] en anderen geuite vrees voor hinder van de inzamelvoertuigen en van afval dat naast de containers zal worden geplaatst, geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur hierin een belemmering had moeten zien voor de aanwijzing van de locatie. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat de inzamelvoertuigen waarmee de containers worden geleegd, niet veel groter zullen zijn dan de vrachtauto’s die nu worden gebruikt voor het inzamelen van de vuilniszakken. Omdat inzamelvoertuigen na ingebruikname van de afvalcontainers huishoudelijk afval minder vaak zullen hoeven op te halen en daarbij ook minder vaak hoeven te stoppen dan in de huidige situatie, zal de verkeerssituatie na ingebruikname van de afvalcontainers volgens het dagelijks bestuur verbeteren. Het dagelijks bestuur heeft verder uiteengezet dat het plaatsen van huisvuil naast de containers niet is toegestaan en dat omwonenden een melding kunnen doen bij de Grondstoffen en Afvalstoffen Dienst (hierna: GAD) als afval naast de container wordt aangetroffen. Het aldus geplaatste afval zal dan zo spoedig mogelijk vanwege de GAD worden opgehaald en ook zal geprobeerd worden om dan handhavend op te treden. Het dagelijks bestuur heeft hierover ook benadrukt dat toezicht en handhaving wat betreft onjuist gebruik van de containers prioriteit heeft en dat de GAD na een melding van zwerfafval bij de containers dit ook zo spoedig mogelijk zal ophalen. Het dagelijks bestuur wijst er verder op dat de containers regelmatig worden geleegd en dat er vulgraadmeters in de ondergrondse afvalcontainers zullen worden geplaatst die continu peilen hoeveel afval er in de containers zit. Op dit punt bestaat dus geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de locatie niet heeft mogen aanwijzen.

4.4.    De Afdeling ziet in het door [appellant] en anderen aangevoerde over verkeersveiligheid evenmin grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de locatie niet heeft mogen aanwijzen. Het dagelijks bestuur heeft hierover op de zitting toegelicht dat het inzamelvoertuig de straat ter hoogte van de locatie weliswaar zal blokkeren voor het autoverkeer tijdens het legen van de containers, maar dat het legen slechts drie minuten in beslag zal nemen en dat er daarom geen reden is om aan te nemen dat de verkeersveiligheid in het geding komt door de aanwijzing van de locatie. Er is geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.

Dat de loopafstand voor enkele huishoudens naar de locatie meer is dan 125 m leidt ook niet tot het oordeel dat de locatie in het licht van de door het dagelijks bestuur als uitgangspunt gehanteerde "Richtlijnen locaties inzamelvoorzieningen" niet had mogen worden aangewezen. Deze richtlijnen geven het dagelijks bestuur de mogelijkheid om op basis van een afweging van in de richtlijnen vermelde aspecten en de belangen van gebruikers van de locatie te kiezen voor een loopafstand groter dan 75 m. In het verslag behandeling zienswijzen en op de zitting heeft het dagelijks bestuur hierover uiteengezet dat de krappe inrichting van de binnenstad van Weesp het aantal geschikte plekken beperkt maakt en dat de loopafstand daardoor iets hoger is dan gewenst. Omdat er in de binnenstad van Weesp in het licht van de in aanmerking te nemen criteria geen geschiktere locatie is en de loopafstanden nog groter zouden zijn als locatie WE5.2 niet zou worden aangewezen, acht het dagelijks bestuur de loopafstanden in dit geval aanvaardbaar. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur hiermee genoegzaam gemotiveerd dat de loopafstand geen belemmering is voor de aanwijzing van de locatie.

4.5.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de locatie WE5.2 redelijkerwijs niet heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van afvalcontainers.

Het betoog faalt.

Omgevingsvergunning

5.       [appellant] en anderen betogen verder nog dat het dagelijks bestuur niet heeft onderkend dat voor de plaatsing van de containers een omgevingsvergunning is vereist. Zij voeren hierover aan dat op grond van artikel 4a, tweede lid, onderdeel b, onder 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) uitsluitend bouwwerken óp de grond vergunningvrij mogen worden geplaatst. Het dagelijks bestuur heeft volgens [appellant] en anderen dan ook ten onrechte geen welstandstoets uitgevoerd.

5.1.    De Afdeling stelt voorop dat het in deze zaak gaat over het besluit van het dagelijks bestuur tot aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van vier afvalcontainers. Het oordeel over de vraag of een omgevingsvergunning is vereist voor de plaatsing van de containers is niet van belang voor de rechtmatigheid van het voorliggende aanwijzingsbesluit. Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling ten overvloede dat voor de containers geen omgevingsvergunning is vereist. Daarvoor is in artikel 2, onderdeel 18, onder e, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht namelijk een specifieke bepaling opgenomen die dit soort containers vergunningvrij maakt als ze niet hoger zijn dan 2 meter en bij bovengrondse plaatsing een oppervlakte van niet meer dan 4 m2 hebben. Onbetwist is dat de betrokken containers aan die eisen voldoen. Deze bepaling is ingevolge artikel 4a, onderdeel 2, onder b, onder 4˚van die bijlage ook van toepassing is in een beschermd dorpsgezicht, zoals het centrum van Weesp. Het betoog faalt.

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022

604