Uitspraak 202200320/1/R4


Volledige tekst

202200320/1/R4.
Datum uitspraak: 12 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Bilthoven, gemeente De Bilt,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Bilthoven,

3.       [appellant sub 3], wonend te Bilthoven,

4.       [appellant sub 4], wonend te Bilthoven,

appellanten,

en

de raad van de gemeente De Bilt,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Melkweg 3 Bilthoven" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2022, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. C.J.H. Delissen, advocaat te Tilburg, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Bassie, advocaat te Rotterdam en mr. J.A. Mohuddy, advocaat te Breda en [gemachtigde B], zijn verschenen. Voorts is projectontwikkelaar KUDO Bouw B.V. als partij gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D].

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met 30 woningen. Het is verder de bedoeling dat 28 parkeerplaatsen op het eigen terrein worden gerealiseerd.

Appellanten zijn woonachtig in de omgeving van het plangebied en vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van het plan.

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Participatie

3.       [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat geen overleg dan wel burgerparticipatie over het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de vaststelling daarvan terwijl het bestemmingsplan voorziet in een grote ruimtelijke verandering. [appellant sub 4] verwijst hierbij naar de Nota Participatiebeleid van april 2019.

3.1.    Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Deze wetten verplichten niet tot het voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan bieden van inspraak. Het betoog dat de Nota Participatiebeleid daartoe wel noopte faalt reeds omdat, anders dan [appellant sub 4] in zoverre meent, de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een grote maatschappelijke impact op diverse betrokkenen met uiteenlopende belangen als bedoeld in de Nota Participatiebeleid zodat geen participatietraject hoefde te worden gevolgd. Bovendien is de ontwikkelaar, zoals nader toegelicht ter zitting, in overleg gegaan met de omwonenden waarna ook naar aanleiding van dit overleg wijzigingen in het oorspronkelijk voorgenomen plan zijn doorgevoerd.

Het betoog faalt.

Ruimtelijke onderbouwing

4.       [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de in de Woonvisie 2013-2020 van de gemeente De Bilt (hierna: de Woonvisie) opgenomen beleidskeuzes. Zo is het plan volgens [appellant sub 2] en anderen in ieder geval in strijd met beleidskeuze 1 waarin het behouden en versterken van een specifiek woonmilieu (kwaliteit gaat boven kwantiteit) als een concrete beleidskeuze wordt genoemd.

[appellant sub 1] en anderen betogen verder dat het plan niet voldoet aan de Structuurvisie 2030 van de gemeente De Bilt (hierna: de Structuurvisie). Volgens hen had transformatie van de bestaande bebouwing moeten worden gerealiseerd in plaats van sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw. [appellant sub 3] betoogt dat een onderbouwing van de in de Structuurvisie gegeven strategie voor woningbouwbehoefte ontbreekt. De actuele woonvisie met de op grond daarvan voorgeschreven monitoring per jaar ontbreekt, aldus [appellant sub 3]. [appellant sub 4] betoogt dat een kenbare motivering ontbreekt omtrent de toetsing van het plan aan de Structuurvisie.

4.1.    De raad heeft, onder meer in de plantoelichting, uiteengezet dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de Structuurvisie past. In de Structuurvisie is de Melkweg opgenomen als potentiële woningbouwlocatie voor minimaal vijf woningen en daarnaast wordt het appartementencomplex ontwikkeld naar aanleiding van een concrete kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Verder is toegelicht dat in de periode 2016-2026 behoefte is aan 845 extra woningen waarvan de behoefte aan sociale huurwoningen is geraamd op 380 woningen.

Gelet hierop heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat in dit geval ook een concrete kwalitatieve en kwantitatieve behoefte bestaat. Ook is aan het besluit ten grondslag gelegd dat na realisering van de woningen voldoende groen aanwezig blijft zodat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het groene raamwerk van de kern De Bilt behouden blijft.

Verder zijn in de Woonvisie zes concrete beleidskeuzes opgenomen. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het plan in overeenstemming is met de in de Woonvisie opgenomen beleidskeuzes 2 en 5. Deze beleidskeuzes betreffen het realiseren van betaalbare huisvesting voor starters en jonge gezinnen ten gunste van de leefbaarheid in de kleine kernen en het tot uitgangspunt nemen van levensloopbestendig bouwen en duurzaamheid. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat de ontwikkeling niet in strijd is met beleidskeuze 1 omdat de transformatie van een leegstaand kantoorgebouw naar een modern appartementencomplex mogelijk wordt gemaakt, waarbij voldoende groen behouden blijft, wijst de Afdeling er op dat, zoals nader toegelicht ter zitting door de raad, het zo kan zijn dat een bepaalde ontwikkeling niet voldoet aan een van de zes beleidskeuzes. Het is evenwel niet vereist dat een ontwikkeling dient te voldoen aan alle zes de beleidskeuzes van de Woonvisie alvorens een bepaalde ontwikkeling mogelijk gemaakt kan worden.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met de Structuurvisie dan wel Woonvisie zou zijn vastgesteld.

De betogen falen.

5.       Daarnaast betoogt [appellant sub 3] dat bij hevige regenval sprake is van wateroverlast en dat een toename van bebouwing en bestrating dit probleem zal vergroten.

5.1.    De raad heeft voorafgaand aan de vaststelling van het plan onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de het huidige watersysteem door middel van een watertoets. Uit deze toets is niet gebleken dat het plan tot onaanvaardbare gevolgen op dit punt zal leiden. Volgens de raad hebben de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem. Zo neemt het verhard oppervlak in geringe mate toe en kan het bestaande watersysteem tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen, het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast en er wordt geen water buiten het plangebied geborgen. In het betoog van [appellant sub 3] dat reeds sprake is van wateroverlast bij hevige regenval ziet de Afdeling gelet op de door de raad gegeven motivering geen grond voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Geluidhinder

6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat uitvoering van het plan zal leiden tot geluidshinder bij hun woningen. [appellant sub 3] betoogt dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de geluidsoverlast ten gevolge van zijn kinderdagverblijf. Volgens hem is alleen rekening gehouden met het geluid van kinderen in de leeftijdscategorie 0-4 jaar en niet met kinderen in de leeftijdscategorie 4-12 jaar. Daarnaast is geen rekening gehouden met de juiste maatvoering van het perceel en de daadwerkelijke ligging van de erfafscheiding.

6.1.    Voorafgaand aan de vaststelling van het plan heeft de Omgevingsdienst een advies uitgebracht over de gevolgen van het bestaande kinderdagverblijf voor de in het plan voorziene woningen. Na dit advies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPA WNP waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 19 december 2019. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij de appartementen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat indien de zuidgevel van het appartementengebouw een geluidwering heeft van minimaal 22 dB. Voor moderne appartementen, die voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 geldt dat normaliter wordt voldaan aan deze eis, aldus de raad.

Anders dan [appellant sub 3] betoogt is in het uitgevoerde onderzoek rekening gehouden met geluid van oudere kinderen. Zo staat in het rapport dat weliswaar enkele geluidbronnen van het kinderdagverblijf uitgezonderd zijn van toetsing aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, maar de veroorzaakte geluidniveaus bij de nieuwe geluidgevoelige gebouwen zijn in het onderzoek toch in kaart gebracht. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening de belangen van het kinderdagverblijf dient af te wegen tegen de mogelijke hinder.

6.2.    De Afdeling ziet in het door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 3] aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad van onjuiste gegevens is uitgegaan bij de berekening van de geluidhinder en dat de raad zich op basis van die gegevens niet op het standpunt heeft mogen stellen dat een goed woon- en leefklimaat zal bestaan na realisering van de in het plan opgenomen mogelijkheden. In de niet nader gemotiveerde stelling dat de activiteiten van [appellant sub 3] zullen leiden tot een slecht woon- en leefklimaat ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel.

Ook in de niet nader gemotiveerde stelling van [appellant sub 1] en anderen dat bij de bestaande woningen geluidsoverlast ten gevolge van de te realiseren appartementen zal ontstaan ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel.

De betogen slagen niet.

Schaduwwerking en uitzicht

7.       Verder betoogt [appellant sub 4] dat het nieuwe appartementencomplex een sterke schaduwwerking zou kunnen hebben en tot een aantasting van het uitzicht leidt. Uit de bezonningsstudie verricht door Mies Architectuur van 25 februari 2019 kan volgens [appellant sub 4] niet met zekerheid worden geconcludeerd dat de schaduwwerking van een acceptabel niveau zal zijn. De reden hiervoor is dat de afbeeldingen uit deze studie geen duiding of toelichting hebben.

7.1.    De raad heeft zich onder verwijzing naar het voormelde onderzoek van Mies Architectuur op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare vermindering van de bezonning van de woning van [appellant sub 4].

7.2.    De Afdeling stelt voorop dat de afbeeldingen uit de bezonningsstudie voldoende duidelijk zijn.

Dat [appellant sub 4] met enige schaduwwerking te maken zal krijgen, heeft de raad niet onaanvaardbaar hoeven vinden. Weliswaar zal enig verlies van uitzicht als gevolg van het plan optreden, maar de raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van een onevenredige aantasting geen sprake is. Hierbij heeft de raad van belang kunnen achten dat de voorziene woningen op ongeveer 20 meter afstand van de woning van [appellant sub 4] zijn voorzien en dat de maximale bouwhoogte van het voorziene appartementencomplex 19 meter bedraagt, wat niet ongebruikelijk is in de omgeving van het plangebied. De Afdeling wijst er verder op dat [appellant sub 4] of andere omwonenden geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit de woning, ook niet als het vorige bestemmingsplan daar geen bebouwing toestond.

Het betoog slaagt niet.

Parkeerplaatsen

8.       [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 3] en [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat dat de komst van het nieuwe appartementencomplex zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Volgens [appellant sub 2] en anderen had rekening moeten worden gehouden met de bestaande parkeerproblematiek. Bovendien is het parkeeronderzoek uitgevoerd voorafgaand aan de herinrichting van de Melkweg waarbij openbare parkeerplaatsen zijn komen te vervallen. Daarnaast wordt volgens [appellant sub 2] en anderen in de planregels verwezen naar het gebrekkige parkeeronderzoek waardoor het plan rechtsonzeker is. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het parkeeronderzoek is uitgevoerd op een niet-representatief moment en dat ten onrechte wordt gewezen op de mogelijkheid elders een parkeerplaats te huren.

Daarnaast betogen [appellant sub 4] en [appellant sub 2] en anderen dat artikel 7.2.1 van de planregels rechtsonzeker dan wel onduidelijk is, omdat twee toetsingskaders lijken te zijn opgenomen bij de parkeergevolgen van een omgevingsvergunning.

8.1.    Artikel 7.2.1 van de planregels luidt:

7.2.1 Bouwregels

"a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein en in openbaar gebied conform het parkeeronderzoek opgenomen in Bijlage 4 bij de planregels voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein en in openbaar gebied conform het parkeeronderzoek opgenomen in Bijlage 4 bij de planregels.

b. Bij omgevingsvergunning om te bouwen wordt aan de hand van de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid."

8.2.    Uit het onderzoek door Goudappel Coffeng dat heeft geleid tot het rapport "Parkeerbalans Melkweg 3 Bilthoven" van 5 februari 2021, blijkt dat 28 parkeerplaatsen op eigen terrein zullen worden gerealiseerd en dat de parkeerbehoefte van de te realiseren appartementen, uitgaande van dubbelgebruik tussen bewoners en bezoekers, maximaal 37 parkeerplaatsen bedraagt in de avond. Dit tekort van 9 parkeerplaatsen zal volgens de resultaten van het onderzoek niet leiden tot een problematische parkeerdruk omdat binnen 100 meter loopafstand voldoende restcapaciteit aanwezig is om dit tekort op te kunnen vangen. Geconcludeerd wordt dat op het drukste moment een parkeerdruk van 60% zal bestaan.

8.3.    De raad heeft ter zitting nader uitgelegd dat de onderzoeken zijn verricht tijdens de corona-periode, op verschillende momenten, waarbij veel mensen thuis hebben gewerkt waardoor de raad verwacht dat het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een hogere parkeerdruk dan waarvan daadwerkelijk sprake zal zijn. Ook is het parkeeronderzoek verricht in een vrij groot gebied rondom het plangebied. Dit betekent dat de meeste auto's die vanwege de weekmarkt niet op hun gebruikelijke parkeerplaats stonden, wel op een andere plek binnen het onderzochte gebied geparkeerd waren, en dus zijn meegenomen in de berekening van de parkeerdruk. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het parkeeronderzoek niet representatief is te achten. Daarnaast is niet gebleken dat door de herinrichting elders in dit plangebied sprake zal zijn van een verhoogde parkeerdruk, omdat, zoals nader toegelicht door de raad ter zitting, bij die ontwikkeling elders ook is voorzien in parkeerplaatsen.

Gelet op het voorgaande en omdat de resultaten van het uitgevoerde onderzoek niet zijn weersproken aan de hand van concrete gegevens ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat niet te verwachten is dat met de in het plan beoogde ontwikkeling sprake zal zijn van onaanvaardbare parkeeroverlast.

8.4.    De raad erkent in het verweerschrift dat de gekozen formulering van de artikelen 7.2.1, onder a en b, van de planregels feitelijk op hetzelfde neerkomt en dat dat de rechtszekerheid niet ten goede komt en stelt voor de planregeling als volgt te wijzigen:

"7.2.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of wijzigen van een gebouw en/of voor het veranderen van het gebruik van een gebouw wordt slechts verleend indien voldoende parkeergelegenheid en voldoende laad- en losgelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

b. Van voldoende parkeergelegenheid zoals genoemd onder a is sprake indien ten minste 28 parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd en in stand worden gehouden gelet op de parkeernormen zoals opgenomen in tabel 2.2 op p. 3 van bijlage 4 bij de planregels, waarop een vermindering is toegepast vanwege de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in tabel 2.3 op p. 4 en gelet op de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in de openbare ruimte zoals beschreven in tabel 2.4 op p. 7.

c. Van voldoende laad- en losgelegenheid zoals genoemd onder a is sprake indien wordt voldaan aan hetgeen hierover is opgenomen in de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt zoals vastgesteld op 5 april 2012 en opgenomen in Bijlage 3. Indien deze nota wordt veranderd of vervangen gedurende de planperiode, dan moet worden voldaan aan de gewijzigde versie dan wel de opvolger van de nota."

8.5.    In het door [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] ter zitting aangevoerde over de gevolgen voor het realiseren van een kleiner bouwplan dan het bouwplan waar in het verkeersonderzoek vanuit is gegaan ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet tot deze wijziging heeft kunnen komen.

Het besluit van 25 november 2021 is op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid. In zoverre slaagt het betoog van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4].

Uitritten

9.       Het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] dat het plan gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid omdat op korte afstand van elkaar drie uitritten zijn voorzien op de Melkweg terwijl deze weg een belangrijke gebiedsontsluitingsweg is, is ter zitting van de Afdeling ingetrokken.

Slot en conclusie

10.     Het besluit is wat artikel 7.2.1 van de planregels betreft in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid. De beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 2] en anderen zijn daarom gegrond. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 3] zijn ongegrond.

De Afdeling ziet gelet hierop aanleiding om het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te vernietigen voor zover dat ziet op artikel 7.2.1 van de planregels. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling uit een oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb de planregeling als volgt wijzigen:

"7.2.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of wijzigen van een gebouw en/of voor het veranderen van het gebruik van een gebouw wordt slechts verleend indien voldoende parkeergelegenheid en voldoende laad- en losgelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

b. Van voldoende parkeergelegenheid zoals genoemd onder a is sprake indien ten minste 28 parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd en in stand worden gehouden gelet op de parkeernormen zoals opgenomen in tabel 2.2 op p. 3 van bijlage 4 bij de planregels, waarop een vermindering is toegepast vanwege de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in tabel 2.3 op p. 4 en gelet op de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in de openbare ruimte zoals beschreven in tabel 2.4 op p. 7.

c. Van voldoende laad- en losgelegenheid zoals genoemd onder a is sprake indien wordt voldaan aan hetgeen hierover is opgenomen in de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt zoals vastgesteld op 5 april 2012 en opgenomen in Bijlage 3. Indien deze nota wordt veranderd of vervangen gedurende de planperiode, dan moet worden voldaan aan de gewijzigde versie dan wel de opvolger van de nota."

De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dit wordt vernietigd.

11.     Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

12.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 1] en anderen ongegrond;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente De Bilt van 25 november 2021 tot vaststelling van het plan "Melkweg 3 Bilthoven", voor zover daarbij artikel 7.2.1 van de planregels is vastgesteld;

IV.     bepaalt dat artikel 7.2.1 van de planregels komt te luiden: "7.2.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of wijzigen van een gebouw en/of voor het veranderen van het gebruik van een gebouw wordt slechts verleend indien voldoende parkeergelegenheid en voldoende laad- en losgelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

b. Van voldoende parkeergelegenheid zoals genoemd onder a is sprake indien ten minste 28 parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd en in stand worden gehouden gelet op de parkeernormen zoals opgenomen in tabel 2.2 op p. 3 van bijlage 4 bij de planregels, waarop een vermindering is toegepast vanwege de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in tabel 2.3 op p. 4 en gelet op de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in de openbare ruimte zoals beschreven in tabel 2.4 op p. 7.

c. Van voldoende laad- en losgelegenheid zoals genoemd onder a is sprake indien wordt voldaan aan hetgeen hierover is opgenomen in de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt zoals vastgesteld op 5 april 2012 en opgenomen in Bijlage 3. Indien deze nota wordt veranderd of vervangen gedurende de planperiode, dan moet worden voldaan aan de gewijzigde versie dan wel de opvolger van de nota.";

V.      bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel IV in de plaats treedt van het besluit van de raad van de gemeente De Bilt van 25 november 2021 tot vaststelling van het plan "Melkweg 3 Bilthoven", voor zover dit is vernietigd;

VI.     draagt de raad van de gemeente De Bilt op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III, IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente De Bilt tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente De Bilt tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.     gelast dat de raad van de gemeente De Bilt aan [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

X.      gelast dat de raad van de gemeente De Bilt aan [appellant sub 4] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Vermeulen
griffier

700