Uitspraak 202205114/2/A3


Volledige tekst

202205114/2/A3.
Datum uitspraak: 6 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Heerlen,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 18 augustus 2022 in zaak nr. 22/1439 en 22/1436 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

de burgemeester van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2022 heeft de burgemeester [verzoekster] gelast de woning aan de [locatie] in Heerlen te sluiten en gesloten te houden voor de duur van twaalf maanden.

Bij besluit van 24 juni 2022 heeft de burgemeester het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juni 2022 vernietigd, voor wat betreft de sluitingsduur, het besluit van 14 februari 2022 in zoverre herroepen, de sluitingsduur vastgesteld op zes maanden en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 24 juni 2022. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2022, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Cadier en Keer, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.K. Devoi, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       De burgemeester heeft op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd die strekt tot een sluiting van de woning van [verzoekster] voor de duur van twaalf maanden. Uit de bestuurlijke rapportage van 5 januari 2022 volgt dat bij een doorzoeking in de woning van [verzoekster] in de bureaula op de slaapkamer van haar zoon 2,2 g hasj, 43 g hasj en 19,6 g hennep is aangetroffen. Daarnaast is in een keukenkastje 33,4 g hennep,0,08 g cocaïne, 43,33 g kristallen (MDMA) en 10,29 g kristallen (Amfetamine) aangetroffen. De burgemeester acht de sluiting voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk en evenredig.

3.       De bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten heeft [verzoekster] niet betwist. Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de, Opiumwet heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Damoclesbeleid Heerlen van 17 december 2019 (hierna: het Damoclesbeleid). Een sluiting voor de duur van twaalf maanden is in dit geval in overeenstemming met het Damoclesbeleid. [verzoekster] betwist dat sluiting van de woning noodzakelijk en evenredig is.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen vinden ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Er is niet alleen een handelshoeveelheid softdrugs aangetroffen, maar ook een grote handelshoeveelheid harddrugs. Dit rechtvaardigt volgens de rechtbank het vermoeden dat de woning een rol vervult binnen de drugsketen, ook al is er ter plaatse geen feitelijke handel waargenomen. De woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk waar leefbaarheid en veiligheid onder druk staan. De burgemeester heeft daarom ook mogen betrekken dat een zichtbare sluiting van de woning een signaal afgeeft dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit. In de nabije omgeving zijn ook meerdere registraties en bestuursrechtelijke maatregelen bekend in verband met drugsdelicten en de woning ligt op 180 m van een school.

Daar staat tegenover dat de doorzoeking in de woning niets met drugshandel in die woning had te maken, er geen klachten van omwonenden bekend zijn of andere signalen of meldingen van drugshandel vanuit de woning en er geen aan drugshandel gelieerde voorwerpen of attributen aangetroffen zijn. De rechtbank acht daarom - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911 - een sluiting van maximaal zes maanden in dit geval noodzakelijk en redelijk. Daarbij heeft de rechtbank ook van belang geacht dat de voor de burgemeester belangrijke signaalfunctie van de sluiting ook met deze sluitingsduur kan worden bereikt. De rechtbank vindt verder dat geen sprake is van een situatie waarin [verzoekster] geen verwijt kan worden gemaakt. De drugs zijn op verschillende plekken aangetroffen en zij is verantwoordelijk voor de gang van zaken in haar woning.

De rechtbank acht de gevolgen van de sluiting voor [verzoekster] afgezet tegen de ernst van de overtreding en de met deze woningsluiting te dienen algemene belangen, niet zo zwaarwegend dat sluiting van zes maanden onevenredig is.

Verzoek

5.       [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden wordt geschorst, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Als de woning wordt gesloten, gaat de woningbouwvereniging over tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Op dat moment wordt de situatie onomkeerbaar en zij heeft geen middelen of mogelijkheden om een andere woning te vinden, aldus [verzoekster].

Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening

6.       Een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen in hoger beroep vergt nader onderzoek, waartoe deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Beoordeling daarvan zal in de bodemprocedure dienen plaats te vinden. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van [verzoekster] een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.

7.       De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit geval niet aannemelijk is dat er feitelijk in of vanuit de woning drugs werden verhandeld. De woning werd niet in verband met een vermoeden van drugshandel doorzocht en er zijn geen signalen dat er een loop naar de woning was. [verzoekster] heeft verklaard dat de aangetroffen drugs van haar meerderjarige zoon waren, die af en toe bij haar verbleef en dat zij niet wist dat haar zoon drugs in haar woning verstopt had. Ter zitting is namens de burgemeester bevestigd dat is nagevraagd bij de politie of er meldingen of andere signalen gerelateerd aan drugshandel in dan wel vanuit de woning bekend waren, maar dat dat niet het geval was. In de woning zijn ook geen attributen aangetroffen die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor drugshandel. Ook is niet gebleken dat buurtbewoners overlast hebben ervaren als gevolg van drugsgerelateerde feiten in de woning. De drugs lagen verstopt in een keukenkastje en de bureaula op de slaapkamer van de meerderjarige zoon van [verzoekster] die niet stond ingeschreven op haar adres. [verzoekster] staat onder bewind en heeft verklaard dat zij geen financiële mogelijkheden heeft om andere woonruimte te huren. Zij heeft verder een brief van haar huisarts overgelegd waaruit volgt dat zij al langer last heeft van mentale klachten en een geïsoleerd bestaan leidt.

8.       Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de leefbaarheid bij de woning niet dan wel beperkt in geding. Het belang van de burgemeester is daarin gelegen dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt en hij een signaal wil afgeven. Daartegenover staat dat [verzoekster] een  kwetsbaar persoon is die nauwelijks tot geen mogelijkheid heeft om op de particuliere markt, waarop zij dan is aangewezen, woonruimte te huren. Gelet op de grote gevolgen van een sluiting voor [verzoekster], de omstandigheid dat de leefbaarheid in de omgeving van de woning niet dan wel nauwelijks in geding is en de overige omstandigheden van het geval, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [verzoekster] om het hoger beroep af te wachten in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de burgemeester om de woning te sluiten.

9.       De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

10.     De burgemeester moet proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe;

II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de sluiting van de woning wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist;

III.      veroordeelt de burgemeester van Heerlen tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00;

IV.      gelast dat de burgemeester van Heerlen aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Van Altena
voorzieningenrechter

w.g. Ley-Nell
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2022

597