Uitspraak 202102713/1/A3


Volledige tekst

202102713/1/A3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], (hierna: de vennootschap),

gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 17 maart 2021 in zaak nr. 19/3247 in het geding tussen:

de vennootschap

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2019 heeft de minister besloten op twee verzoeken van [partij] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).

Bij besluit van 2 december 2019 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 maart 2021 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.

De vennootschap en [partij] hebben de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2022, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. L.A. Pronk, rechtshulpverlener te Helmond, is verschenen. De minister is vertegenwoordigd door mr. M.W. Schilperoort.

Overwegingen

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

Inleiding

2.       De vennootschap exploiteert een pluimveebedrijf. [partij] heeft de minister verzocht om informatie over diertellingen van onder meer het bedrijf van de vennootschap over de periode vanaf 2005.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de minister besloten tot uitgestelde openbaarmaking van de gevraagde gegevens.

Bij besluit van 2 december 2019 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard omdat de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden op grond waarvan openbaarmaking van de gevraagde gegevens van het bedrijf van de vennootschap achterwege dient te blijven, volgens de minister niet aanwezig zijn.

3.       De rechtbank heeft het door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank volgt de vennootschap niet in haar standpunt dat [partij] met het indienen van het Wob-verzoek misbruik van recht heeft gemaakt. Uit artikel 3, derde lid, van de Wob volgt dat een verzoeker bij zijn verzoek geen belang hoeft te stellen. Niet is gebleken dat [partij] geen openbaarmaking voor eenieder heeft beoogd. Evenmin is gebleken dat het verzoek zonder redelijk doel is gedaan. Dat een verzoeker de Wob gebruikt om informatie te verkrijgen die hij in een andere procedure wil gebruiken maar in die procedure niet zonder meer kan verkrijgen, maakt niet dat sprake is van misbruik.

Verder is de rechtbank van oordeel dat de diertelgegevens zijn aan te merken als milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu. De vennootschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat door openbaarmaking van haar diertelgegevens daadwerkelijk schade wordt toegebracht aan het met geheimhouding gediende belang, te weten de beveiliging van haar bedrijf en het voorkomen van sabotage. De minister heeft het belang van de openbaarmaking van de gevraagde diertelgegevens daarom zwaarder kunnen laten wegen, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

Misbruik van recht?

4.       De vennootschap voert aan dat de rechtbank ten onrechte haar standpunt niet heeft gevolgd dat [partij] misbruik van recht heeft gemaakt. Het Wob-verzoek is volgens de vennootschap niet gedaan met het oog op openbaarmaking van informatie, maar om munitie te verkrijgen om tegen haar onderneming een intrekkingsverzoek bij het bevoegd gezag te doen. In diverse zaken is namelijk gebleken dat milieuorganisaties gegevens over onder meer dieraantallen gebruiken om verzoeken om intrekking van vergunningen van agrarische bedrijven in te dienen. Volgens de vennootschap heeft [partij] dit eerder als gemachtigde van een milieuorganisatie gedaan. Dat het verzoek om informatie niet alleen op haar bedrijf betrekking heeft, maar ook op een groot aantal andere bedrijven in de gemeenten [plaats] en Eersel, wijst er volgens de vennootschap ook op dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de Wob.

4.1.    De gronden die de vennootschap heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De vennootschap heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat een verzoek om informatie met het oog op het voeren van een andere procedure slechts onder bijzondere omstandigheden misbruik van recht kan opleveren. Zulke omstandigheden doen zich hier niet voor. De omstandigheid dat het verzoek ziet op een groot aantal bedrijven betekent niet dat het verzoek daarom zonder redelijk doel is gedaan. De omstandigheid dat de vennootschap, naar zij ter zitting in dit verband heeft gesteld, vreest voor een inval van dierenrechtenactivisten in haar bedrijf als de gevraagde gegevens openbaar worden gemaakt, raakt de hierna te bespreken weigeringsgrond en is geen bijzondere omstandigheid die misbruik van recht oplevert.

Het betoog slaagt niet.

Belang bij beveiliging van het bedrijf en het voorkomen van sabotage

5.       De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het belang van openbaarmaking van haar diertelgegevens zwaarder heeft kunnen laten wegen dan haar belang bij beveiliging van haar bedrijf en het voorkomen van sabotage. Zij heeft haar vrees dat daadwerkelijk schade wordt toegebracht aan haar pluimveehouderij door dierenrechtenactivisten onderbouwd met een aantal concrete voorvallen. Zo is er op 28 mei 2019 een personenauto met activisten het erf van haar pluimveehouderij opgereden achter een bulkwagen aan die door het hek reed, waarna een bedreigende situatie op het erf is ontstaan. Ook op 3 juni 2016 heeft een bedreigend incident plaatsgevonden. Ter zitting heeft [gemachtigde A] nader toegelicht dat zijn dochter toen zag dat enkele auto’s langzaam langs het bedrijf reden, dat één auto bij de inrit van het erf stopte en dat er vanuit de auto foto’s werden gemaakt van de bedrijfslocatie, waar [appellante] ook met zijn gezin woont. Zij attendeerde haar vader hierop die vervolgens naar de auto liep en aan de inzittenden vroeg wat zij aan het doen waren. Hij heeft toen een foto van de auto met het kenteken gemaakt, waarna iemand uit de auto stapte die hem sommeerde om zijn telefoon af te geven. Inmiddels was de politie gebeld en ter plaatse gekomen. Beide keren moest de politie worden ingeschakeld en zijn van deze incidenten ook politierapporten opgemaakt. [appellante] heeft verder nader toegelicht dat hij ook meermalen ’s nachts mensen van het erf heeft moeten wegjagen. Het gaat om incidenten die steeds opnieuw plaatsvinden. [appellante] heeft ter zitting verder uiteengezet welke impact deze incidenten op hem, zijn gezin en de werknemers, die bij de incidenten aanwezig waren, hebben gehad en heeft verklaard dat hij inmiddels camera’s heeft opgehangen ter beveiliging van het bedrijf. Volgens de vennootschap hebben dierenrechtenactivisten het op pluimveebedrijven gemunt en vreest zij dat de openbaarmaking van diertelgegevens een trigger zal zijn voor nieuwe acties tegen haar bedrijf. De overweging van de rechtbank, dat het gros van de diertelgegevens van de andere bedrijven al openbaar is gemaakt en dat er geen incidenten bekend zijn die daarmee verband houden, berust volgens de vennootschap op een aanname. Verder kan iedere insluiping of inbraak desastreuze gevolgen hebben voor haar bedrijf omdat dit de strikt door haar aangehouden hygiëneprotocollen en -voorzieningen kan verstoren, waardoor infectieziekten gemakkelijk kunnen worden binnengebracht. De door de rechtbank gevolgde stelling van de minister dat er al veel informatie over haar bedrijf op internet te vinden is, mist volgens de vennootschap feitelijke grondslag. Het enkele feit dat namen en adresgegevens al op enige wijze bekend zijn gemaakt, betekent niet dat de diertelgegevens ook openbaar moeten worden gemaakt, aldus de vennootschap.

Oordeel

5.1.    Niet in geschil is dat de diertelgegevens van de vennootschap zijn aan te merken als milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu.

5.1.    Op grond van artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van milieu-informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153, kan op deze uitzonderingsgrond een beroep worden gedaan, indien objectieve omstandigheden het met het oog op de beveiliging van de betrokken bedrijven en het voorkomen van sabotage noodzakelijk maken dat openbaarmaking van de verzochte milieu-informatie achterwege blijft. De Afdeling heeft verder in deze uitspraak overwogen dat een ruime invulling van deze open uitzonderingsgrond zich slecht verdraagt met het regime van openbaarmaking van milieu-informatie, dat tot doel heeft het zo veel als mogelijk verstrekken van informatie over emissies in het milieu. Dit volgt namelijk uit artikel 10, achtste lid, van de Wob en de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, waarin staat dat de gegevens over emissies tot de belangrijkste milieu-informatie behoren. Dit alles betekent dat bij het inroepen van de in artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wob neergelegde uitzonderingsgrond aannemelijk moet worden gemaakt dat openbaarmaking van de betreffende milieu-informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan het met geheimhouding gediende belang, te weten de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage. Daarvoor moeten ook concrete aanknopingspunten bestaan. Voor een beroep op de uitzonderingsgrond in dit soort zaken waarin het gaat om openbaarmaking van milieu-informatie over emissies, ligt de bewijsrechtelijke en motiveringsdrempel hoger dan in andere zaken waarin om openbaarmaking van gegevens is gevraagd.

5.2.    De Afdeling staat dan ook voor de vraag of de vennootschap met de verwijzing naar de eerdere incidenten de in de uitspraak van 27 januari 2021 geformuleerde hoge bewijsrechtelijke drempel heeft gehaald, dat wil zeggen of zij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat openbaarmaking van de verzochte milieu-informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan de met de geheimhouding te dienen bedrijfsbelangen. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de in artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wob genoemde belangen zich, ook gelet op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, kunnen voordoen, maar dat deze vaststelling niet genoeg is voor de conclusie dat de in die zaak gevraagde openbaarmaking van locatiegegevens daadwerkelijk schade zou toebrengen aan de met de geheimhouding gediende bedrijfsbelangen. Daarbij is van belang geacht dat uit het Dreigingsbeeld van de NCTV, zoals in die zaak aan de orde was, blijkt dat de Nederlandse dierenrechtenbeweging al lange tijd klein is en dat deze zich vooral uit in vreedzame demonstraties.

5.3.    De Afdeling acht het in dit geval begrijpelijk dat de vennootschap, gelet op haar ervaringen in het verleden en de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, vreest om (weer) in de belangstelling te komen van dierenrechtenactivisten. Dat openbaarmaking van de diertelgegevens als mogelijke trigger, zoals zij stelt, voor het ontstaan van belangstelling kan werken, is evenwel niet voldoende voor de conclusie dat zij bij openbaarmaking van deze gegevens daadwerkelijk in de gevarenzone zal belanden als bedoeld in de uitspraak van 27 januari 2021. De hoge bewijsrechtelijke drempel is dus niet gehaald. De minister heeft ervan mogen uitgaan dat de incidenten in het verleden geen concrete aanknopingspunten opleveren om aan te nemen dat de openbaarmaking van de diertelgegevens van de vennootschap de beveiliging van haar bedrijf daadwerkelijk zal ondermijnen of dat zij daardoor niet langer sabotage van haar bedrijf, door bijvoorbeeld vervuiling van haar stallen, kan voorkomen. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat de verzoeken van [partij] om informatie meer dan 30 agrarische bedrijven betroffen en dat in het merendeel van de gevallen de diertelgegevens zijn geopenbaard zonder dat dit tot incidenten heeft geleid. De minister heeft dit mogen aannemen, nu de vennootschap het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook heeft de minister - anders dan de vennootschap betoogt - bij zijn besluitvorming mogen betrekken dat  op het internet al meer informatie te vinden is over haar bedrijf dan alleen haar naam en adres, zoals de locatie van het pluimveebedrijf met een plattegrond van de stallen.

Gelet op de aard van de verzochte milieu-informatie heeft de rechtbank onder deze omstandigheden terecht overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verstrekken van de informatie over de diertelgegevens van de vennootschap niet achterwege kan blijven, omdat het belang van geheimhouding van deze gegevens niet opweegt tegen het belang van openbaarmaking.

5.4.    Het betoog slaagt niet.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Larsson-van Reijsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022

978

BIJLAGE

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

g. milieu-informatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.

Artikel 3

[…]

3. De verzoeker hoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.

[…].

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

[…]

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

[…]

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

[…].

4. Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.

[…]

7.  Het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;

b. de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.

8. Voor zover het vierde lid, eerste volzin, niet van toepassing is, wordt bij het toepassen van het [….] zevende lid op milieu-informatie in aanmerking genomen of deze informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.