Uitspraak 202106799/1/R4


Volledige tekst

202106799/1/R4.
Datum uitspraak: 5 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Arnhem,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 september 2021 in zaak nr. 19/4866 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2018 heeft het college geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van het monument gelegen aan de [locatie] tot 6 appartementen en het aanbrengen van dakkapellen.

Bij besluit van 22 juli 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellante]  daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. R. Olivier, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A. Joosten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De villa aan de [locatie] is een rijksmonument. [appellante] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van het monument van 8 naar 6 appartementen en het aanbrengen van dakkappelen. Het bouwplan voorziet in de toevoeging van drie dakkappelen op het westelijke dakvlak. Op dit westelijke dakvlak zijn al twee dakkapellen aanwezig. Daarnaast voorziet het bouwplan in de toevoeging van een dakkapel aan de achterzijde van het oostelijke dakvlak en een dakkapel op het zuidelijke dakvlak. Aan de voorzijde van het oostelijke dakvlak zijn al twee dakkapellen aanwezig en op het zuidelijke dakvlak is ook al een dakkapel aanwezig. [appellante] heeft enkele van de aangevraagde dakkapellen reeds gebouwd. Het college heeft geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen en heeft deze weigering bij het besluit op bezwaar gehandhaafd, omdat de aanvraag volgens hem in strijd is met redelijke eisen van welstand en uit het oogpunt van monumentenzorg niet acceptabel is. Het college heeft zich bij zijn besluiten gebaseerd op adviezen van het Team Welstand en Monumenten (hierna: het TWM). De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. [appellante] kan zich hiermee niet verenigen.

Toepasselijke regelgeving

2.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die van de uitspraak deel uitmaakt.

Onafhankelijkheid leden monumentencommissie

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) en de Handreiking gemeentelijke Monumentencommissie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de Handreiking) heeft gehandeld, omdat de meerderheid van de leden van het TWM ambtenaren van de gemeente waren. Volgens [appellante] is de Handreiking een uitwerking van artikel 15 van de Monumentenwet en in die Handreiking staat dat een gemeentelijke monumentencommissie niet onafhankelijk is indien ambtenaren lid zijn van de monumentencommissie in de eigen gemeente, ongeacht of deze ambtenaren stemrecht hebben of niet. Doordat één ambtenaar zowel betrokken is geweest bij de behandeling van de aanvraag als lid is van het TWM, zijn de adviezen van het TWM ook in strijd met artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet zorgvuldig tot stand gekomen, aldus [appellante].

3.1.    Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden en is de Monumentenwet ingetrokken. Uit het in artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Erfgoedwet neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór inwerkingtreding van die wet, op dit geding van toepassing blijft.

3.2.    Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting en ter zitting toegelicht dat het TWM een samenvoeging van twee commissies is. Sommige leden van het TWM houden zich bezig met advisering over welstand, andere leden met advisering over monumenten. De leden die in dit geval hebben geadviseerd over het monument zijn twee externe leden en een ambtenaar, die werkzaam is bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem. De overige in de verslagen vermelde ambtenaren zijn geen lid van het TWM, maar enkel aanwezig om de te bespreken casuïstiek te kunnen toelichten. Die mogelijkheid tot het geven van een toelichting bestaat ook voor de aanvrager van de vergunning, aldus het college.

3.3.    In artikel 15 van de Monumentenwet staat niet dat ambtenaren geen lid mogen zijn van een monumentencommissie in de eigen gemeente. De Monumentenwet bevat daarnaast geen bepaling dat een college van burgemeester en wethouders de Handreiking in acht moet nemen. De Handreiking heeft daarom geen bindende werking. Ook overigens ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in geen enkel geval ambtenaren lid mogen zijn van een monumentencommissie in de eigen gemeente. In zoverre slaagt het betoog niet. Dat doet er niet aan af dat er onder omstandigheden in een concreet geval wel aanleiding kan bestaan voor het oordeel dat een specifieke ambtenaar geen lid had mogen zijn van de monumentencommissie. Hoewel de precieze rol van de verschillende betrokkenen duidelijker zou kunnen worden omschreven in de adviezen van het TWM, is het naar het oordeel van de Afdeling op grond van die adviezen en de daarop door het college gegeven toelichting aannemelijk dat de adviezen van het TWM in dit geval zijn gegeven door twee externe deskundigen en de ambtenaar van de omgevingsdienst. De Afdeling zal hierna beoordelen of de betrokkenheid van deze ambtenaar leidt tot het oordeel dat het college de adviezen van het TWM niet had mogen gebruiken.

3.4.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het heeft nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd.

3.5.    Ter onderbouwing van haar betoog dat de bij het advies van het TWM betrokken ambtenaar vooringenomen was, heeft [appellante] gewezen op correspondentie tussen deze ambtenaar en onder meer de door [appellante] ingehuurde architecte, en op een door ir. J.H. Huls MTD opgesteld logboek over contactmomenten met de gemeente. Uit de overgelegde stukken leidt de Afdeling af dat de ambtenaar zich in deze contacten heeft opgesteld als secretaris/lid of voorzitter van het TWM. Uit de stukken volgt niet dat hij op een andere wijze betrokken is geweest bij de inhoudelijke behandeling van deze aanvraag en ook niet dat hij vooringenomen was. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de adviezen van het TWM wegens de betrokkenheid van de ambtenaar van de omgevingsdienst niet aan zijn besluiten ten grondslag had mogen leggen.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting monumentale waarden

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college zijn standpunt dat het bouwplan de monumentale waarden van de villa aantast op de adviezen van het TWM mocht baseren. Volgens haar zijn deze adviezen niet deugdelijk. Onder verwijzing naar adviezen van prof. drs. A.L.L.M. Asselbergs, prof. dr. ir. J.M.J. Coenen en prof. ir. H. Ruijssenaars stelt [appellante] zich op het standpunt dat de monumentale waarden van de villa niet worden aangetast.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld onder 3.2 van de uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2434) is bij een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning als hier aan de orde de omschrijving bij het aanwijzingsbesluit tot beschermd monument van belang. De redengevende omschrijving geeft aan welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Voor het wijzigen, verstoren of verwijderen van zo’n aspect is in ieder geval een omgevingsvergunning vereist.

4.2.    In de redengevende omschrijving van het monument van 18 september 2000 is een omschrijving opgenomen van het monument. Daarin staat onder meer dat het dak van het monument aan de voorzijde drie witgeschilderde houten dakkapellen bezit, in het midden een bredere dakkapel met drie 9-ruits ramen, in het linker dakschild twee dakkapellen, rechts een dakkapel met 12-ruits stolpraam en links een dakkapel met drie 9-ruits ramen. In het achterschild bevindt zich een dakkapel met 12-ruits stolpraam. Verder staat in de omschrijving dat de voorgevel symmetrisch ingedeeld is, en de linker en rechter zijgevel en de achtergevel asymmetrisch.

De rechtbank heeft onweersproken vastgesteld dat uit de omschrijving van de destijds bestaande situatie in de redengevende omschrijving niet kan worden afgeleid dat nieuwe dakkapellen gewenst of ongewenst zijn. Dit dient te worden bepaald aan de hand van de "waardering" in de redengevende omschrijving. Onder "waardering" wordt aangegeven dat de villa architectuurhistorische waarde bezit vanwege de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp zoals goede verhoudingen, bijzonder materiaalgebruik en rijke ornamentiek. De rechtbank heeft onweersproken overwogen dat hieruit volgt dat de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp (onder meer) zitten in de goede verhoudingen en dat dit niet alleen wordt beperkt tot de voorgevel.

4.3.    Het TWM heeft op 28 mei 2018 een negatief advies uitgebracht. In het advies heeft het TWM zich op het standpunt gesteld dat het gehele "daklandschap" ernstig wordt verstoord door het grote aantal dakkappelen dat aangebracht is en wordt en dat hiermee ook het totale gevelbeeld ernstig wordt verstoord.

4.4.    Asselbergs heeft in zijn advies toegelicht dat in een ver verleden een aantal dakramen is aangebracht wat destijds de lichttoetreding en enig ander praktisch nut diende, maar qua vormgeving en beeldvorming flagrant in strijd is met het afwerkingsniveau van dit monumentale pand. Het is volgens Asselbergs dan ook heel acceptabel dat de eigenaar van het pand naar een hoogwaardige oplossing zoekt die zowel de functionele herbestemming als de esthetische uniformiteit en passendheid dient. Door uitlijning, consequent maatwerk in relatie tot de spantenstructuur van het dak, maar ook door verantwoord materiaalgebruik ontstaat er een zekere rust. De geplaatste en de twee nog te plaatsen dakkapellen voldoen aan deze criteria, aldus Asselbergs.

4.5.    Het TWM heeft naar aanleiding van het advies van Asselbergs op 4 maart 2019 een nader advies gegeven. Het TWM deelt niet het oordeel dat een dakraam qua vormgeving en beeldvorming flagrant in strijd is met het afwerkingsniveau van het monumentale pand. Als er geen sprake is van te veel of te grote dakvensters dan is dat een voldoende ondergeschikte toevoeging, die de hoofdvorm van het dak onaangetast laat. Dit in tegenstelling tot het toevoegen van dakkapellen.

TWM deelt ook niet de opvatting dat er na de toevoeging van de niet-vergunde dakkapellen gevelbeelden van een zekere rust zijn ontstaan, die de monumentale architectuur ondersteunen. De samenhang in vorm en positionering is onvoldoende voor dit hoogwaardige rijksmonumentale gebouw. Een monument verdraagt in algemene zin best een enkele ingreep of toevoeging in het dakvlak, maar hier zijn het er te veel. De verschillende kleine dakvlakken van deze toch al samengestelde kapvorm worden onaanvaardbaar aangetast door de ingrepen/toevoegingen. De gevelbeelden worden wel degelijk verstoord door de ingrepen op kapniveau. Sommige dakkapellen zijn veel te dicht tegen dakranden (hoekkepers en kilkepers) gesitueerd, aldus het TWM.

4.6.    [appellante] heeft in reactie hierop een aantal adviezen op laten stellen door Asselbergs, Coenen en Ruijssenaars.

In zijn tweede advies stelt Asselbergs dat het opvallend is dat het TWM de lans breekt voor het handhaven van (twee) Velux-ramen die ooit zijn aangebracht toen het pand nog niet de status van Rijksmonument had. Hij stelt zich op het standpunt dat de Velux-ramen in dit pand en op die plek een dissonant vormen en dat het pand het verdient op dit punt gecorrigeerd te worden. Volgens Asselbergs zijn de dakkapellen tot in details uniform vorm gegeven aan de aanwezige dakkapellen en storen zij de monumentale waarden niet. Hij benadrukt dat het zijn visie is dat het "daklandschap" beter af is met deze kapellen die een goede kopie zijn van de bestaande.

In zijn advies stelt Coenen dat de aanwezige Velux-ramen niet bij het monumentaal beeldniveau passen en dat alleen daarom al de vervanging door dakkapellen positief te beoordelen is. Volgens hem worden de monumentale waarden alom gerespecteerd door de maatvoering en detaillering van de dakkapellen, die zijn gebaseerd op de bestaande dakkapellen. Hij stelt vast dat in alle opzichten qua positionering, maatvoering, materiaal, detaillering, profilering en kleur de aangebrachte en nog aan te brengen dakkapellen conform de originele dakkapellen zijn ontworpen en deels uitgevoerd en dat dit werk te betitelen is als louter ambachtelijk maatwerk. Het beoogde gevelbeeld op dakniveau is zijns inziens goed in balans, wat volgens hem niet verwonderlijk is omdat dit maatwerk in toon is met het respect waarmee de restauratie en renovatie van het interieur uitgevoerd werd.

In het advies van Ruijssenaars wordt door hem gesteld dat het vervangen van de bestaande Velux-dakramen door bij het pand passende dakkapellen toe te juichen is en Velux-dakramen in het Rijksmonument een anachronisme zijn. Volgens hem blijft de mooi gebalanceerde voorgevel volledig intact, accommoderen de beide asymmetrische lange zijgevels de voorgestelde ambachtelijke dakkapellen op een natuurlijke en - gegeven de lengte - royale wijze, en neemt de zuidgevel een extra dakkapel in de terug liggende hoofdkap moeiteloos in zich op. Ruijssenaars concludeert dat het pand er als monument met de voorgestelde wijzigingen op vooruit gaat en dat het daklandschap volstrekt niet ernstig wordt verstoord. Ook het gevelbeeld van alle gevels blijft volgens hem sterk intact. Daarbij benadrukt hij dat het onderscheid tussen de symmetrische 'imponeer-gevel' en de overige drie asymmetrische gevels fundamenteel is in deze beoordeling.

4.7.    De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de adviezen van het TWM ondeugdelijk zijn. In de redengevende omschrijving is het dak van het monument beschreven, inclusief de destijds bestaande dakkapellen. Uit de redengevende omschrijving volgt daarnaast dat de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp (onder meer) zitten in de goede verhoudingen. Gelet hierop kan een toename van het aantal dakkapellen er toe leiden dat de goede verhoudingen van het monument worden aangetast en daarmee de monumentale waarden. Het TWM heeft voldoende gemotiveerd dat daarvan in dit geval sprake is door de toevoeging van een groot aantal dakkapellen. Zoals het college ter zitting nader heeft toegelicht, doet zich dit met name voor aan de westzijde van het monument. Aan die zijde zouden op grond van de aanvraag in totaal vijf dakkappellen worden gerealiseerd, waardoor een rij van dakkapellen ontstaat. Het oordeel van het TWM dat dit tot een aantasting van het daklandschap en het gevelbeeld leidt, is niet onbegrijpelijk. Dat de redengevende omschrijving mogelijk ook ruimte biedt voor een andere waardering van de aanvraag, zoals uit de door [appellante] overgelegde adviezen van andere deskundigen blijkt, maakt niet dat de waardering die het TWM daaraan geeft onjuist of onbegrijpelijk is. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat voor de beoordeling of de aangevraagde dakkapellen leiden tot een aantasting van de monumentale waarden van het monument, op zichzelf niet van belang is of het wenselijk is dat de bestaande Velux-ramen worden verwijderd.

De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zijn besluitvorming op de adviezen van het TWM mocht baseren. Op basis van die adviezen mocht het college zich op het standpunt stellen dat de aanvraag leidt tot een aantasting van de monumentale waarden van het monument.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld onder 5 van de uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:189 moet niet elke aantasting van de monumentale waarden tot weigering van de omgevingsvergunning leiden. Het college moet een afweging maken tussen de betrokken belangen - het algemeen belang dat is gediend bij het behoud van de monumentale waarden en de belangen van de aanvrager - en dient rekening te houden met het gebruik van het monument.

5.1.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen deugdelijke belangenafweging heeft verricht. Volgens haar heeft de rechtbank bij haar beoordeling van de belangenafweging ten onrechte niet de mate van aantasting van de monumentale waarden betrokken.

[appellante] voert ook aan dat de rechtbank ten onrechte belang heeft toegekend aan de omstandigheid dat de weigering van de omgevingsvergunning geen gevolgen heeft voor de woonfunctie van het pand. Volgens haar blijkt uit bijvoorbeeld de toelichting bij artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) (Stb. 2010, 143, pagina 100) dat het planologisch toegestane gebruik los staat van het daadwerkelijk (beoogde) gebruik van een rijksmonument.

[appellante] voert daarnaast aan dat in de belangenafweging ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de dakkapellen onderdeel uitmaken van een groter project, waaronder het terugbrengen van 8 appartementen naar 6, waarover het TWM wel positief is en dat in de belangenafweging ook het vervangen van de monumentonwaardige Velux-ramen onderbelicht is gebleven.

[appellante] betoogt tevens dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de dakkapellen niet noodzakelijk zijn voor een duurzame exploitatie van het monument. De rechtbank heeft daarbij volgens [appellante] de verklaringen van Haaxman Makelaar en de, ter zitting aangehaalde, verklaring van Cushman en Wakefield verkeerd geïnterpreteerd. Uit deze verklaringen blijkt wel degelijk dat de dakkapellen noodzakelijk zijn om de appartementen te kunnen verhuren. Het gegeven dat een van de appartementen met de nog te realiseren dakkapellen al jaren leegstaat, is hiervan bewijs, aldus [appellante].

5.2.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet of te weinig oog heeft gehad voor de mate van aantasting van het monument. Die aantasting is niet zo gering dat het college daaraan geen of niet veel gewicht had mogen toekennen.

5.3.    Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, mocht het college in de belangenafweging betrekken dat het planologisch toegestane gebruik ook zonder extra dakkapellen kan worden voortgezet. Het beroep van [appellante] op de toelichting bij artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bor maakt dat niet anders, nu deze toelichting niet ziet op een belangenafweging als hier aan de orde is, maar op de vraag wanneer de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als adviseur is aangewezen. Overigens is het planologisch toegestane gebruik in dit geval gelijk aan het beoogde gebruik.

5.4.    Het feit dat de dakkapellen onderdeel uitmaken van een groter project waarmee het college op zich wel kan instemmen, maakt verder niet dat het college de aantasting van de monumentale waarden minder zwaar had moeten laten wegen dan het heeft gedaan. Daarnaast heeft het college via de adviezen van het TWM ook aandacht besteed aan de verwijdering van de bestaande Velux-ramen. Het TWM heeft die ramen aangemerkt als een ondergeschikte toevoeging, die de hoofdvorm van het dak onaangetast laat. De deskundigen die [appellante] om advies heeft gevraagd geven een andere waardering aan de aanwezigheid van de Velux-ramen. Die andere waardering biedt echter geen grond voor het oordeel dat het belang van de verwijdering van de Velux-ramen zo groot is, dat het college om die reden de omgevingsvergunning had moeten verlenen.

5.5.    Het standpunt van [appellante] dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de dakkapellen niet noodzakelijk zijn voor een duurzame exploitatie van het monument, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank heeft overwogen, kan uit de verklaringen van Haaxman Makelaar en Cushman en Wakefield worden afgeleid dat de verhuurbaarheid verbetert als de Velux-ramen worden vervangen door dakkapellen, maar daaruit volgt niet dat de woningen zonder dakkapellen onverhuurbaar zijn. [appellante] heeft verder niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat hij zoveel huurinkomsten misloopt als hij de dakkapellen niet mag bouwen, dat het college om die reden zijn belang zwaarder had moeten laten wegen en de omgevingsvergunning had moeten verlenen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college beleidsruimte toekomt. Het college moet de belangen afwegen en heeft bij die afweging redelijkerwijs een doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het voorkomen van een aantasting van het monument door het toevoegen van dakkapellen.

Het betoog slaagt niet.

5.6.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college redelijkerwijs de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren.

Bouwactiviteit

6.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3264) kan van een gedeeltelijke verlening van de gevraagde omgevingsvergunning geen sprake zijn wanneer vergunning wordt gevraagd voor activiteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De activiteiten waarvoor hier vergunning is gevraagd (het bouwen van een bouwwerk en het wijzigen van een monument) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Nu vaststaat dat het college de vergunning voor het wijzigen van het monument mocht weigeren, staat daarmee tevens vast dat het college ook de vergunning voor het bouwen mocht weigeren. Het betoog van [appellante] over redelijke eisen van welstand hoeft daarom niet meer te worden besproken.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en dr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022

457-993

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:9

Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,

[…]

Artikel 2.10

1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

[…]

Artikel 2.15

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Monumentenwet 1988

Artikel 15

1 De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Van de commissie maken geen deel uit leden van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

2 Burgemeester en wethouders vragen de commissie op het gebied van de monumentenzorg advies, voordat:

a. zij beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; of

b. zij advies uitbrengen omtrent een aanvraag om of het ontwerp van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Erfgoedwet

Artikel 9.1.

1 Tot het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2014 ingediende voorstel van wet houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) (Kamerstukken 33 962) tot wet is verheven en in werking is getreden:

a. blijven de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, van toepassing;

[…]

Ergoedverordening gemeente Arnhem 2017

Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

[…]

e. gemeentelijke adviescommissie: door de gemeenteraad ingestelde adviescommissie die onder meer tot taak heeft burgemeester en wethouders te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet en deze verordening.

Artikel 8

1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 advies aan een gemeentelijke adviescommissie. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

[…]

Artikel 17

1. Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

[…]