Uitspraak 202204922/1/V2


Volledige tekst

202204922/1/V2.
Datum uitspraak: 27 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 juli 2022 in zaak nr. NL22.3398 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.

Bij uitspraak van 21 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De rechtbank heeft in de rechtsmiddelenclausule onder de aangevallen uitspraak vermeld dat hoger beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld binnen één week. De vreemdeling betoogt echter terecht dat in dit geval de termijn om hoger beroep in te stellen vier weken is, omdat de staatssecretaris de door hem ingediende asielaanvraag heeft ingewilligd. De termijn is namelijk op grond van artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 één week indien de aanvraag van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd a) is afgewezen binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal dagen, dat niet de dagen van de rust- en voorbereidingstermijn omvat, b) niet in behandeling is genomen, c) niet-ontvankelijk is verklaard, d) is afgewezen als kennelijk ongegrond of e) buiten behandeling is gesteld. Daarvan is in dit geval geen sprake en dus geldt de termijn van vier weken zoals neergelegd in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000. De vreemdeling heeft het hoger beroep daarom op 17 augustus 2022 tijdig ingesteld.

2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2709, over het belang bij doorprocederen over de verleningsgrond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2022

853