Uitspraak 202200018/3/A2


Volledige tekst

202200018/3/A2.
Datum beslissing: 23 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Hamburg (Duitsland),

verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2022, heeft [persoon], als gevolmachtigde, namens [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. E.J. Daalder (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van de zaak nr. 202200018/1/A2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, die tegelijk met de uitnodiging voor de zitting aan [verzoeker] is toegezonden.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op zitting behandeld op 22 september 2022. [verzoeker] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

2.       [verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid is gewekt omdat de staatsraad weigert om voorafgaand aan de zitting de voor de beoordeling van de zaak noodzakelijke stukken bij de Belastingdienst op te vragen. [verzoeker] heeft hierover aangevoerd dat het onmogelijk is voor de staatsraad om het hoger beroep te beoordelen als hij niet beschikt over een overzicht van door hem betaalde belastingen en ontvangen restituties. Door een zitting te plannen zonder te beschikken over de stukken van de Belastingdienst, geeft de staatsraad er volgens [verzoeker] blijk van partijdig en vooringenomen te zijn.

Op de zitting heeft [verzoeker] hierover nog toegelicht dat hij meermalen heeft verzocht om ofwel toezending van de bedoelde stukken als die al bij de Afdeling aanwezig zijn ofwel om een bevestiging dat de stukken niet aanwezig zijn. Door hierop niet te reageren, maakt de staatsraad zich volgens [verzoeker] schuldig aan obstructie van de rechtsgang in een strafrechtelijke procedure. De stukken van de Belastingdienst zijn namelijk voor hem van belang in verband met de aangifte die hij tegen de staat heeft gedaan.

3.       De staatsraad heeft in zijn schriftelijke reactie ter toelichting in de eerste plaats gewezen op de reactie die hij heeft ingediend tegen het eerdere wrakingsverzoek van [verzoeker]. Dat verzoek is door de wrakingskamer afgewezen bij beslissing van 22 juli 2022. Het doel van de staatsraad is nog steeds om met [verzoeker] in gesprek te gaan op de zitting over alle problemen die hij met de Belastingdienst ervaart. Tijdens de zitting kunnen ook de verzoeken die [verzoeker] heeft gedaan aan de orde komen, aldus de staatsraad.

4.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

5.       De Afdeling stelt vast het wrakingsverzoek er op neer komt dat [verzoeker] het oneens is met de beslissing van de staatsraad om voorafgaand aan de zitting geen nadere stukken bij de Belastingdienst op te vragen. Deze beslissing van de zittingskamer is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking niet is bedoeld om aan te wenden als rechtsmiddel tegen de inhoud van procesbeslissingen. Zulke procesbeslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, dan wel bezien in samenhang met het verdere optreden van de staatsraad, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen.

Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht, biedt mede in het licht van de daarop door de staatsraad gegeven reactie, geen grond voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet. Dat de staatsraad in het kader van het vooronderzoek geen reden ziet om de volgens [verzoeker] benodigde stukken bij de Belastingdienst op te vragen, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de staatsraad vooringenomen of partijdig heeft gehandeld. Dat de stukken in een strafzaak van belang zijn, zoals [verzoeker] stelt, leidt ook niet tot dat oordeel. In de brief van 16 augustus 2022 is bovendien aan [verzoeker] medegedeeld dat hij hetgeen hij in zijn eerdere correspondentie over het overleggen van bewijsstukken door de Belastingdienst naar voren heeft gebracht op de zitting aan de staatsraad kan voorleggen en dat de staatsraad daarover op dat moment een beslissing zal nemen. Omdat de inhoudelijke behandeling is aangehouden vanwege het wrakingsverzoek, heeft de staatsraad daar nog geen beslissing over kunnen nemen.

Dat de staatsraad geen reden ziet om voorafgaand aan de zitting stukken bij de Belastingdienst op te vragen levert dan ook geen zwaarwegende omstandigheid op voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad. De Afdeling overweegt verder dat met de brief van 16 augustus 2022 wel is gereageerd op hetgeen [verzoeker] over het overleggen van de stukken van de Belastingdienst naar voren heeft gebracht. Dat [verzoeker] zich niet kan vinden in deze reactie, maakt dat niet anders.

6.       Voor zover het verzoek om wraking zich ook richt tegen drie medewerkers van de Afdeling, kan dat niet als grond voor wraking in de zin van de wet worden aangemerkt, omdat wraking zich uitsluitend richt op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt.

7.       Aangezien de Afdeling ook in hetgeen [verzoeker] overigens heeft aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de staatsraad vooringenomen of partijdig heeft gehandeld, bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

8.       Het optreden van [verzoeker] moet naar het oordeel van de Afdeling worden gekwalificeerd als misbruik van de bevoegdheid een wrakingsverzoek in te dienen, omdat [verzoeker] weet dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procesbeslissingen en dat medewerkers van de Afdeling niet kunnen worden gewraakt. Dat heeft namelijk ook ten grondslag gelegen aan de beslissing van de Afdeling van 22 juli 2022 op het eerdere verzoek om wraking van de staatsraad in deze zaak door [verzoeker].

De Afdeling ziet daarom aanleiding om op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022

604