Uitspraak 202102707/1/A3


Volledige tekst

202102707/1/A3.
Datum uitspraak: 28 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 3 maart 2021 in zaak nr. 19/4832 in het geding tussen:

[appellante]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Raad voor de Kinderbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2017 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om een verklaring van geen bezwaar om pleegkinderen in haar gezin op te nemen, afgewezen.

Bij besluit van 4 april 2018 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 januari 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P.M. van Gerven, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

De raad en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak vervolgens nogmaals op een zitting behandeld op 9 september 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P.M. van Gerven en S. Warneke, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft op 21 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verklaring van geen bezwaar om de pleegkinderen [kind 1] en [kind 2 in haar gezin op te nemen. De raad heeft de aanvraag afgewezen. De staatssecretaris heeft deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Op basis van de standpunten van geraadpleegde raadmedewerkers en eerder gehouden beschermingsonderzoeken naar de eigen kinderen van [appellante] heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat sprake was van zodanige gedragingen, mentaliteit en/of omstandigheden in het gezin van [appellante] dat plaatsing van de pleegkinderen een gevaar kon opleveren voor hun welzijn.

Uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 november 2018 geoordeeld dat de raad het bezwaar van [appellante] wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar voor [appellante] ten tijde van het besluit op bezwaar geen feitelijke betekenis meer had, nu de plaatsing van de twee pleegkinderen in haar gezin reeds op 26 oktober 2017 feitelijk was beëindigd en de verklaring van geen bezwaar alleen betrekking had op de plaatsing van deze twee pleegkinderen.

3.       De Afdeling heeft bij uitspraak van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3261, geoordeeld dat [appellante] ten tijde van het besluit op bezwaar nog belang had bij een inhoudelijk oordeel over de weigering van haar aanvraag om een verklaring van geen bezwaar, omdat zij in de toekomst pleegkinderen in haar gezin wilde kunnen opnemen. De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [appellante] teruggewezen naar de rechtbank.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 maart 2021 overwogen dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft uitgelegd waarom de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar is afgewezen. De rechtbank kan deze redenering ook inhoudelijk volgen. Tot weigering van de verklaring is besloten wegens zorgen over het gedrag van de eigen kinderen en de noodzaak om in alle rust aan een oplossing hiervoor te werken en de verwachte toekomstige uitdagingen voor [appellante] als opvoeder. Gelet op de informatie hierover die tijdens de besluitvorming beschikbaar was, heeft de staatssecretaris kunnen beslissen tot weigering van de verklaring, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

5.       [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij betoogt dat het besluit op bezwaar is genomen door een onbevoegd orgaan, te weten de staatssecretaris, en dat het besluit niet op juiste juridische gronden is bekrachtigd door de raad. Verder betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de raad op juiste gronden heeft besloten tot afwijzing van de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar. De raad heeft zijn standpunt gebaseerd op oude rapporten uit 2008 tot en met 2014. Ook heeft de rechtbank valselijk beweerd dat voor de raad het vermoeden dat [appellante] iets te maken had met het seksueel misbruik of de seksuele mishandeling geen rol heeft gespeeld.

Beoordeling van hoger beroep

Is het besluit genomen door een onbevoegd orgaan?

6.       Op de zitting van de Afdeling van 19 januari 2022 heeft de raad geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de bevoegdheidsverdeling tussen de raad en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Ter verkrijging van deze duidelijkheid heeft de Afdeling het onderzoek na die zitting heropend. De raad heeft daarop gewezen op artikel 238, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikellid luidt: "De wet bepaalt de taken en bevoegdheden van de raad voor de kinderbescherming. Deze worden door de raad voor de kinderbescherming namens onze Minister van Justitie uitgevoerd." De raad heeft tevens het besluit van de staatssecretaris van 4 maart 2018 voor zijn rekening genomen. Tijdens de tweede zitting heeft de raad te kennen gegeven dat hij dit heeft gedaan voor zover dat nodig is.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat sprake is van een bevoegdheidsgebrek.

Heeft de raad redelijkerwijs kunnen besluiten tot afwijzing van de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar?

7.       Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Jeugdwet luidt: "De pleegzorgaanbieder sluit een pleegcontract met een pleegouder indien deze voldoet aan de volgende voorwaarden: […] de pleegouder beschikt over een verklaring van geen bezwaar die is afgegeven door de raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat er geen bezwarende feiten en omstandigheden zijn voor de plaatsing van een jeugdige. Deze voorwaarde is van overeenkomstige toepassing op alle personen van twaalf jaar en ouder die als inwonenden op het adres van de pleegouder staan ingeschreven. De verklaring is vereist voorafgaand aan de plaatsing van een eerste jeugdige, bij een wisseling van pleegzorgaanbieder, bij de komst van nieuwe inwonenden en indien de pleegouder gedurende twee jaren geen pleegouder is geweest."

In het Protocol Afstand, Screening, Adoptie en Afstammingsvragen van 31 oktober 2016 zijn beleidsregels neergelegd over hoe wordt getoetst of er bezwarende feiten en omstandigheden zijn voor de plaatsing van een jeugdige. In paragraaf 3.3 van het protocol staat dat een justitiële screening plaatsvindt, waarbij gekeken wordt in het Justitieel Documentatie Systeem en het eigen archief. De verklaring wordt afgegeven, tenzij de ingewonnen informatie duidt op zodanige gedragingen, mentaliteit of omstandigheden van (een van) de aspirant-pleegouders, andere gezinsleden of bewoners, dat plaatsing van een pleegkind een gevaar voor het welzijn van deze minderjarige zou opleveren. Dit gevaar is in beginsel aanwezig indien, onder andere, sprake is geweest van eerdere contacten van de raad met het beoogde pleeggezin in verzorgings- of opvoedingsproblematiek.

7.1.    In de jaren 2008, 2012, 2013 en 2014 heeft de raad beschermingsonderzoeken gedaan naar de eigen kinderen van [appellante]. Uit deze onderzoeken kwamen grote zorgen naar voren over de opvoedsituatie in het gezin en de ontwikkeling van de kinderen. De twee oudste kinderen van [appellante] vertoonden op jonge leeftijd seksueel getint gedrag. De kinderen zijn ook getuige geweest van huiselijk geweld. [appellante] kreeg in die jaren daarom begeleiding bij het creëren van regelmaat en structuur in de opvoeding van haar kinderen. Zij kreeg onder andere hulp vanuit Nanny Plus, een vorm van intensieve orthopedagogische behandeling. Ook werd eens per maand weekendpleegzorg voor de kinderen ingezet, zodat [appellante] tijd had voor zichzelf.

De aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar is ingediend op 21 augustus 2017. Uit het rapport van de raad van 2014 blijkt dat [appellante] in 2014 nog hulp ontving bij het opvoeden. De school maakte zich in 2014, ondanks dat het beter ging, nog steeds zorgen over het gedrag van de twee oudste kinderen. De weekendpleegzorg eindigde in 2016. Gezien de voorgeschiedenis van het gezin van [appellante], de zorgen van de school, en het tijdsverloop van slechts een jaar tussen het einde van de begeleiding van [appellante] en de aanvraag, kan niet worden geconcludeerd dat de raad zijn oordeel heeft gebaseerd op oude rapporten.

Het op de eerste zitting gegeven argument van [appellante] dat geen onderzoek is gedaan, gaat niet op. Voorafgaand aan de afwijzing heeft een multidisciplinair overleg plaatsgevonden tussen verschillende raadmedewerkers, waaronder een gedragsdeskundige. Daarin kwam naar voren dat de raadmedewerkers de op dat moment aanwezige rust en aandacht van [appellante] voor haar eigen kinderen en inzicht in hun levenswereld van groot belang achtten in de komende periode van de pubertijd. De gedragsdeskundige en de gezinsvoogd van [appellante] verwachtten ook dat de kinderen in de periode van de puberteit een groot beroep zouden gaan doen op de pedagogische kwaliteiten van [appellante]. Op 6 maart 2018 is ook een gesprek geweest tussen [appellante] en de raad. Uit het besluit blijkt dat de raad de kans groot achtte dat de kinderen in het heden en in de toekomst veel zorg nodig zullen hebben. Gezien de risicofactoren vanwege de voorgeschiedenis achtte de raad het niet verstandig dat [appellante] nog twee pleegkinderen zou opnemen in haar gezin.

Uit het besluit komt naar voren dat de raad de belangen van de kinderen voorop heeft gesteld. De raad heeft de gesprekken bij de beoordeling mogen betrekken. Uit deze gesprekken volgt dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan. Uit het multidisciplinair overleg volgt dat niet alleen is gekeken naar het verleden van het gezin van [appellante], maar ook naar mogelijke toekomstige uitdagingen waar het gezin mee te maken kan krijgen. Anders dan [appellante] veronderstelt, blijkt uit niets dat de raad vermoedt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik of mishandeling van haar kinderen. De raad heeft slechts te kennen gegeven dat niet duidelijk is wie zich er schuldig aan heeft gemaakt, omdat beide ouders elkaar beschuldigen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de raad redelijkerwijs heeft mogen besloten tot afwijzing van de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Klein
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022

176-990