Uitspraak 202104292/1/R3


Volledige tekst

202104292/1/R3.
Datum uitspraak: 28 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Winsum, gemeente Het Hogeland,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Winsum, gemeente Het Hogeland,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Winsum, gemeente Het Hogeland,

4.       [appellant sub 4], wonend te Winsum, gemeente Het Hogeland, en anderen (zich tezamen noemend "Groep Winsum-nu-nog-mooier"; hierna: [appellant sub 4] en anderen),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Het Hogeland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Boogplein Winsum" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. S. van Gent, advocaat te Zwolle, [appellant sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.F. Nuijens en F. Rozema, zijn verschenen. Mr. P.R. Botman, die [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] vertegenwoordigt, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Voorts is ter zitting Eco Vastgoed/Tandem Ontwikkeling, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de mogelijkheid om twee appartementengebouwen, een commerciële ruimte met daarboven een appartement en twee vrijstaande woningen in Winsum te realiseren, ter plaatse van de zogeheten voormalige Sennemalocatie. Deze locatie betreft een nu braakliggend terrein waar in het verleden een bouwmarkt stond. Eco Vastgoed/Tandem Ontwikkeling is de ontwikkelaar van deze locatie. In het plangebied, dat iets ruimer is dan alleen de voormalige Sennemalocatie, bevindt zich ook een aantal bestaande gebouwen. Met het plan wordt onder meer beoogd te voorzien in huisvesting en het voorzieningenniveau van Winsum te versterken.

2.       Ter zitting is vast komen te staan dat de "Groep Winsum-nu-nog-mooier" geen informele vereniging is, maar een groep natuurlijke personen die gezamenlijk beroep instellen. Om die reden zijn deze natuurlijke personen in deze uitspraak aangeduid als "[appellant sub 4] en anderen".

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Programma van Eisen en koopovereenkomst

4.       In deze procedure ligt het bestemmingsplan ter toetsing voor en niet het Programma van Eisen en de met de projectontwikkelaar gesloten koopovereenkomst. De beroepsgronden van [appellant sub 4] en anderen die zich richten tegen deze stukken, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Ontbreken stedenbouwkundig plan

5.       Voor zover [appellant sub 4] en anderen hebben betoogd dat het in juli 2017 opgestelde stedenbouwkundige plan ten onrechte ontbrak waardoor het niet in de besluitvorming is betrokken, overweegt de Afdeling dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het plan op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid. In de toelichting op het plan is immers een zelfstandige stedenbouwkundige onderbouwing gegeven.

Crisis- en herstelwet

6.       [appellant sub 4] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) toepast. Daarbij wijzen [appellant sub 4] en anderen erop dat de raad er 20 jaar over heeft gedaan om tot planvorming te komen en dat de nu gemaakte haast onterecht is. Volgens [appellant sub 4] en anderen worden zij in hun belangen geschaad, omdat zij geen twee beroepsmogelijkheden hebben maar slechts één beroepsmogelijkheid. Bovendien wijzen [appellant sub 4] en anderen erop dat mogelijk bewust vijf woningen zijn toegevoegd in het plan, zodat de Chw toegepast kan worden. Dit is in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

6.1.    Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw luidt: "Afdeling 2 is van toepassing op:

a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;

[…]

Onderdeel 3.1 van bijlage I bij de Chw luidt:

"ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden"

6.2.    De toepasselijkheid van afdeling 2 van de Chw op deze procedure vloeit rechtstreeks voort uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw in samenhang bezien met onderdeel 3.1 van bijlage I bij de Chw, omdat het plan voorziet in de bouw van meer dan 11 woningen, te weten 21, in een aaneengesloten gebied. De enkele stelling dat bewust extra woningen zijn toegevoegd in het plan zodat dit plan onder de Chw valt, leidt niet tot een ander oordeel, omdat alleen het aantal woningen in het plan bepalend is voor de toepasselijkheid van afdeling 2 van de Chw. De wijze waarop voorafgaande aan de vaststelling van het plan het aantal woningen is bepaald doet daarvoor niet ter zake.

Het betoog slaagt niet.

Cultuurhistorie en beschermd dorpsgezicht

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, omdat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarden van het beschermde dorpsgezicht van Winsum en daar ten onrechte geen onderzoek naar heeft verricht. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat de omstandigheid dat een groot deel van het plangebied niet is aangewezen als beschermd dorpsgezicht, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ze merken in dit verband op dat het plangebied midden in het centrum van Winsum ligt, dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Daarbij wijzen zij erop dat met name bij de woonbestemmingen die wel onder het beschermd dorpsgezicht vallen, allerlei beperkingen gelden. Deze beperkingen gelden voor een groot deel van het plangebied niet. Dit leidt volgens hen tot rechtsongelijkheid.

Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen heeft de raad ten onrechte Libau en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) niet bij de plannen betrokken. In dat kader wijzen [appellant sub 4] en anderen op een besluit op een Wob-verzoek en op de Erfgoednota 2016. [appellant sub 4] en anderen wijzen ook op het ‘Programma van eisen Ontwikkeling en verkoop Boogplein Winsum’ van 4 januari 2018, de welstandsnota en contacten tussen [appellant sub 4] en anderen en een ambtenaar van de gemeente. [appellant sub 4] en anderen wijzen er bovendien op dat de Erfgoedkaart uit 2016 verouderd is en dat de daarin genoemde cultuurhistorische waarden in de kernen nog aanvulling en verfijning behoeven.

[appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen stellen dat het beschermde dorpsgezicht in ieder geval al wordt aangetast, omdat aan de strook tussen de met het plan mogelijk gemaakte, nieuwe bebouwing en het Winsumerdiep de bestemming "Verkeer" is toegekend en de nieuwe bebouwing dichter op het Winsumerdiep komt te liggen dan in het voorheen geldende bestemmingsplan "Winsum Boogplein" uit 2008. De groene oever, het zogeheten Jaagpad en historische bomen langs het Winsumerdiep moeten ten onrechte wijken voor het plan. Bovendien wordt het Jaagpad een verharde en verhoogde boulevard. [appellant sub 4] en anderen wijzen in dit verband op een notitie van de bomenstichting. Ook wijzen [appellant sub 4] en anderen erop dat een helder kader met betrekking tot de waarde van de karakteristiek van het Winsumerdiep ontbreekt en dat het beschermd dorpsgezicht ook over visuele kwaliteit en karakteristieke beelden gaat. De karakteristiek rond het Winsumerdiep is volgens [appellant sub 4] en anderen ten onrechte onvoldoende meegewogen in het plan. Verder is volgens hen onvoldoende rekening gehouden met de zeer karakteristieke noordkant van het water en de combinatie van beide oevers van het Winsumerdiep. [appellant sub 4] en anderen wijzen in dit verband op een notitie van P.M. Schaap van Platform GRAS. [appellant sub 1] betoogt verder dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen die de in het plan voorziene ontwikkeling heeft voor haar woning, die als rijksmonument is aangewezen.

7.1.    De raad stelt dat, overeenkomstig artikel 3.1.6, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), in de plantoelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving is gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en monumenten rekening is gehouden. De raad wijst in dat verband op hoofdstuk 4.4 van de plantoelichting. Daarin is volgens de raad rekening gehouden met de door Libau in 2016 opgestelde Erfgoedkaart. Ook is rekening gehouden met de beschermde waarden die voortvloeien uit de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht. Volgens de raad sluit de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht veranderingen niet uit.

Verder stelt de raad dat niet voor dit bestemmingsplan een afzonderlijk advies is gevraagd aan Libau of aan de RCE. Daarvoor bestaat volgens de raad geen wettelijke verplichting en dat was in dit geval volgens de raad ook niet nodig. De gemeente beschikt volgens de raad zelf over deskundige adviseurs op het gebied van stedenbouw en ruimtelijke kwaliteit en op het gebied van erfgoed en archeologie. Daarbij is volgens de raad ook van belang dat in het nu voorliggende bestemmingsplan, in vergelijking met het voorheen geldende bestemmingsplan "Winsum Boogplein" uit 2008, sprake is van een vermindering van de bouwvolumes en bouwhoogten. Van die hogere volumes en bouwhoogten is volgens de raad destijds al vastgesteld dat deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden van het beschermd dorpsgezicht.

Volgens de raad plaatsen appellanten weliswaar cultuurhistorische vraagtekens en opmerkingen bij het bestemmingsplan, maar baseren zij zich noch in de zienswijzenfase noch in beroep op rapporten van onafhankelijke deskundigen waaruit zou blijken dat het vastgestelde bestemmingsplan leidt tot onevenredige aantasting van de waarden van het beschermd dorpsgezicht. De opinie van de directeur van Platform GRAS is volgens de raad niet als zodanig aan te merken.

De raad wijst er verder op dat aantasting van de cultuurhistorische waarden niet of nauwelijks plaatsvindt vanwege de verfijnde randvoorwaarden in dit bestemmingsplan (minder volume en lagere bebouwing), de pandsgewijze parcellering langs het Winsumerdiep die is afgestemd op de huidige ruimtelijke context, de keuze voor historiserende architectuur, die is geïnspireerd op de omgeving, het behoud van het Jaagpad en het beschermingsregime van artikel 10 van de planregels ("Waarde - Beschermd dorpsgezicht"). Volgens de raad volgt daaruit dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet zal leiden tot onevenredige aantasting van cultuurhistorische en met de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht genoemde waarden.

Met betrekking tot de stelling van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] dat een groter deel van het plangebied aangewezen zou moeten zijn als beschermd dorpsgezicht, ziet de raad niet in op grond waarvan dit zou moeten. Dat dit niet is gebeurd, levert volgens de raad geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op. Ook wijst de raad erop dat het aanwijzingsbesluit tot beschermd dorpsgezicht in deze procedure niet ter discussie staat.

7.2.    Langs het Winsumerdiep maakt het plan twee appartementengebouwen mogelijk met een bouwhoogte van maximaal 11 m. Aan de strook grond tussen deze gebouwen en het Winsumerdiep, waar het Jaagpad loopt, is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Ook heeft deze strook de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Dorpsgezicht".

7.3.    Artikel 5.1 van de planregels luidt, voor zover nu van belang:

"De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wegen en straten;

b. paden;

c. parkeervoorzieningen;

d. nutsvoorzieningen;

e. groenvoorzieningen;

f. speelvoorzieningen;

g. water."

Artikel 10.1 luidt:

"De voor ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing."

Artikel 10.3 luidt:

"a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

1. het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en paden;

2. het aanbrengen c.q. wijzigen van oppervlakteverhardingen in de openbare ruimte;

3. het verwijderen c.q. wijzigen van karakteristieke hekwerken en hekpijlers, stoepen en stoeppalen en aan de gevel bevestigde luiken;

4. het planten en verwijderen van bomen en opgaande beplanting;

5. het ophogen en egaliseren van gronden;

6. het ontgronden en het afgraven van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

7. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 cm en/of een 40 oppervlakte van meer dan 100 m², tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.

b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die

1. het normale onderhoud betreffen;

2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan in de toelichting bij dit plan weergegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied."

7.4.    In de plantoelichting staat dat het meest karakteristiek voor Winsum de situatie rond het Winsumerdiep is, waar de beide wierden, verbonden door een stenen boogbrug en het houten "jeneverbrugje", samen met het laaggelegen bochtige water daartussen, een ruimtelijk beeld opleveren dat voor het Groninger kwelderland uitzonderlijk is.

In de toelichting op de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht, die als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat het doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het oude Winsum en Obergum te onderkennen als een zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkeling binnen het dorp. Dat hoeft veranderingen niet uit te sluiten, maar kan de basis zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt, zo staat in de toelichting op de aanwijzing en de plantoelichting.

In de plantoelichting staat verder dat bij het ontwerp van het plan de beleidsuitgangspunten voor het bouwen in beschermd dorpsgezicht zijn gevolgd, hoewel het plangebied niet volledig ligt in het gebied dat als zodanig is aangewezen. Volgens de plantoelichting is rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige structuur. Verder staat daarin dat langs de kade van het Winsumerdiep opgaand groen zal worden toegevoegd, zodat een groene overgang ontstaat tussen het Winsumerdiep en de nieuwe bebouwing. Vanwege de privacy van de aan het Winsumerdiep gelegen woningen aan de Westerstraat is ervoor gekozen om de nieuwbouw langs het Winsumerdiep wat verder terug te leggen en wat lager te houden waar het Winsumerdiep op zijn smalst is. Ook is in de plantoelichting ingegaan op de zich nabij het plangebied bevindende rijksmonumenten en het Winsumerdiep zelf. Daarbij is aangegeven dat het Winsumerdiep een van de meest karakteristieke onderdelen is van de kom van Winsum. In de plantoelichting staat verder dat de kastanjebomen die in het plangebied staan behouden blijven, maar dat de lindes die langs het Winsumerdiep staan worden verplaatst binnen het plangebied. Daarbij wordt verwezen naar het rapport "Bomen effect analyse herinrichting centrumplan" van 10 maart 2021 (hierna: Bomeneffectanalyse), die als bijlage 5 bij de plantoelichting is gevoegd.

7.5.    De Afdeling stelt voorop dat het aanwijzingsbesluit waarbij een deel van Winsum op grond van de Monumentenwet is aangewezen als beschermd dorpsgezicht in deze procedure niet in geschil is. Alleen al daarom kan de beroepsgrond dat het in strijd met het gelijkheidsbeginsel is dat een groot deel van het plangebied niet is aangewezen als beschermd dorpsgezicht niet aan de orde komen.

7.6.    Zoals in de toelichting bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht staat, betekent deze aanwijzing niet dat veranderingen niet mogelijk zijn. De Afdeling heeft ook eerder overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4277, dat de aanwijzing tot een beschermd stads- of dorpsgezicht er niet toe strekt de bestaande situatie te bevriezen. Het is echter wel van belang dat bij de verdere ontwikkeling, of noodzakelijk geachte veranderingen, aan de waarde van het geheel geen, althans zo weinig mogelijk schade wordt toegebracht. De vraag is dus of de raad zich daaraan met dit plan in voldoende mate heeft gehouden.

7.7.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan informeel overleg is gevoerd met Libau. Anders dan waarvan [appellant sub 4] en anderen uitgaan heeft de raad dus wel, weliswaar informeel, advies gevraagd aan Libau. Dit heeft volgens de raad geleid tot enkele aanpassingen in het plan. De raad heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat er geen wettelijke plicht bestond om Libau en de RCE om advies te vragen.

7.8.    De Afdeling volgt [appellant sub 4] en anderen niet in hun betoog dat de Erfgoedkaart uit 2016 verouderd zou zijn en dat de disclaimer bij die kaart, waarin staat dat de cultuurhistorische waarden met name op landschapsniveau in beeld zijn gebracht, nog aanvulling en verfijning behoeft waar het gaat om de cultuurhistorische waarden in de kernen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat een algehele inventarisatie is gemaakt van cultuurhistorische en stedenbouwkundige aspecten en dat hiermee rekening is gehouden in het bestemmingsplan. Dit betekent dat de Erfgoedkaart betrokken is bij de voorbereiding van het plan, maar dat ook met meer aspecten rekening is gehouden.

7.9.    De omstandigheid dat aan de strook tussen de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte bebouwing en het Winsumerdiep de bestemming "Verkeer" is toegekend en dat het Jaagpad smaller wordt, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat daarmee het beschermde dorpsgezicht wordt aangetast. Daarbij betrekt de Afdeling dat die bestemming ook groen mogelijk maakt en dat aan die gronden de bestemming "Waarde - Beschermd Dorpsgezicht" is toegekend, waardoor een omgevingsvergunning is vereist voor onder meer het verwijderen van bomen en opgaande beplanting. Verder stelt de raad terecht dat in de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht niet staat dat het bestaande Jaagpad moet blijven bestaan in de huidige vorm. Van belang is wel dat het Jaagpad als verbinding behouden blijft.

Over de aanwezige bomen staat in de toelichting bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht dat de afwisseling van boomgroepen leidt tot een hoge beeldwaarde. Dit betekent dat de bomen langs het Winsumerdiep op zichzelf niet worden benoemd in de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht, maar alleen boomgroepen. De gemeente heeft de Bomeneffectanalyse laten opstellen, waarbij is onderzocht welke bomen waardevol genoeg zijn om bij eventuele herinrichting alsnog te worden behouden en welke geveld kunnen worden. Belangrijkste conclusie is dat de in het plangebied aanwezige vier kastanjebomen behouden blijven. De vermeldenswaardige leilindes langs het Winsumerdiep worden verplaatst binnen het plangebied, namelijk naar het openbaar groen direct ten westen van het westelijke appartementengebouw. Daarmee doet het plan naar het oordeel van de Afdeling ook geen onevenredige afbreuk aan de in het kader van het beschermde dorpsgezicht te beschermen boomgroepen.

Met betrekking tot de stelling van [appellant sub 4] en anderen dat de bebouwing dichter bij het water komt te liggen dan in het voorgaande bestemmingsplan, heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat dit niet betekent dat de aanwezige cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast. Daarbij betrekt de Afdeling dat de maximaal toegestane bouwhoogte 3 m lager is dan het voorgaande bestemmingsplan mogelijk maakte.

7.10.  De Afdeling komt tot de slotsom dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ondervonden nadelige gevolgen voor het te beschermen dorpsgezicht en de cultuurhistorische belangen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen, te weten het voorzien in huisvesting en het versterken van het voorzieningenniveau. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met het te beschermen dorpsgezicht en de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Het plan heeft wel degelijk gevolgen voor het karakteristieke beeld van Winsum rond het Winsumerdiep dat juist redengevend is voor de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht, maar de raad heeft op voldoende daadkrachtige wijze onderbouwd dat die gevolgen de cultuurhistorische waarden niet zodanig aantasten dat het plan niet mag worden vastgesteld. De Afdeling kent daarmee aan het rapport van SteenhuisMeurs van december 2021 niet het gewicht toe dat appellanten eraan gehecht willen zien. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat in het plan aan de gronden langs het Winsumerdiep de bestemming "Waarde-Beschermd dorpsgezicht" is toegekend, waardoor voor diverse activiteiten binnen die bestemming een omgevingsvergunning is vereist. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten deze waarden worden betrokken.

7.11.  Met betrekking tot de stelling dat het vastgestelde bestemmingsplan leidt tot een onevenredige aantasting van de rijksmonumentale waarden van het huis van [appellant sub 1] overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat dit rijksmonument geen onderdeel uitmaakt van het plangebied en als zodanig niet wordt aangetast door de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor zover [appellant sub 1] en anderen er op de zitting op hebben gewezen dat de aantasting van het rijksmonument erin is gelegen dat tegenover het rijksmonument van [appellant sub 1] hoge gebouwen worden mogelijk gemaakt en dat het rijksmonument onderdeel uitmaakt van het beschermd dorpsgezicht en als zodanig beschermenswaardig is, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar de voorgaande overwegingen, dat niet is gebleken dat het beschermd dorpsgezicht wordt aangetast.

Het betoog slaagt niet.

Archeologie

8.       [appellant sub 4] en anderen wijzen erop dat een deel van het plangebied ten onrechte niet is onderzocht op archeologische waarden. Dit is volgens hen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

8.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde relativiteitsvereiste zich verzet tegen de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. De wetgever heeft met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

8.2.    [appellant sub 4] en anderen beroepen zich op de norm die is neergelegd in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 (vergelijk de uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:116).

Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 strekt kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 4] en anderen, maar tot het behoud van monumenten van archeologie (vergelijk de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.72 tot en met 10.75), terwijl het [appellant sub 4] en anderen gaat om het belang dat zij gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat. De Afdeling is van oordeel dat 8:69a van de Awb in de weg staat aan inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond.

Woon- en leefklimaat, privacy en woongenot, uitzicht en bezonning

9.       [appellant sub 1] betoogt dat haar woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door het bestemmingsplan. Zij voert aan dat de raad de gevolgen die het plan heeft voor haar uitzicht ten onrechte niet in de belangenafweging heeft betrokken.

De met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte appartementencomplexen zorgen ervoor dat een deel van haar woning in de schaduw komt te liggen. Daarbij wijst zij erop dat het plan het mogelijk maakt dat aan de overkant van het water, tegenover haar woning een appartementencomplex met een maximumbouwhoogte van 11 m wordt gerealiseerd. Uit de "Bezonningsstudie Boogplein, Winsum", die als bijlage 3 bij de toelichting is gevoegd, blijkt dat de achtergevel van haar woning van 9 november tot 25 november en 5 januari tot 26 februari bijna geheel is bedekt met schaduw. Tussen 25 november en 5 januari is (het achterste gedeelte van) de woning gedurende de dag nagenoeg volledig bedekt met schaduw. Volgens [appellant sub 1] is de verwijzing in de bezonningsstudie naar de bomen die in de huidige situatie al voor schaduw zorgen onterecht, omdat die nog wel zon en licht doorlaten en het voorziene appartementencomplex niet. Bovendien wijst [appellant sub 1] op de omstandigheid dat de zon in de winter laag staat en dat juist in de winter de zon door haar raam aan het Winsumerdiep naar binnen kan schijnen, onder meer door de weerkaatsing van het water. Ook [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] wijzen erop dat de bezonningsstudie van BügelHajema uit juli 2020 verkeerde aannames bevat, omdat bomen in de wintermaanden geen schaduwwerking veroorzaken. Verder wijzen zij erop dat van 24 november tot 6 januari de achtertuin én de achtergevel van hen bedekt worden door de schaduw van de nieuwbouw.

[appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat het plan een grote inbreuk maakt op hun privacy en hun woongenot. Daarbij wijzen [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] erop dat de groenstrook volledig verdwijnt en dat daar slechts een enkele bomenrij voor terugkomt. Ook zal de afstand van de bebouwing op de planlocatie tot de woningen aan de Westerstraat worden verkleind. Op dit punt wijzen [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] erop dat de verbeelding en de kaart in het beeldkwaliteitsplan niet met elkaar overeenkomen. Dit is volgens hen in strijd met de rechtszekerheid. Op de verbeelding lijkt het Winsumerdiep met 2,5 m te worden verbreed. Ook [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] wijzen erop dat de appartementencomplexen een bouwhoogte krijgen van 11 m en dat de raampartijen, balustrades en uitwendige balkons gericht zijn op de zijde van het Winsumerdiep, en daarmee op de tuinen en woningen gelegen aan de Westerstraat. Volgens [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] is de uitvoering en realisatie van de balkons en balustrades aan de zijde van het Winsumerdiep in tegenspraak met eerder gedane toezeggingen aan de keukentafel in aanwezigheid van de ontwikkelaar en een delegatie van de gemeente. De tekeningen uit het beeldkwaliteitsplan wijken af van de eerdere tekeningen die zijn getoond.

Bovendien had de raad volgens [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] moeten kijken naar alternatieven en is de raad daarop ten onrechte niet ingegaan in de zienswijzefase. Daarbij denken [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] aan het vergroten van de afstand van de appartementencomplexen tot het Winsumerdiep, het verlagen van de bouwhoogte van de appartementencomplexen aan het Winsumerdiep naar 8,5 tot 9 m en het aanbrengen van een groenstrook met dichte beplanting en bomen die het directe zicht op de achtertuin kunnen ontnemen. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] pleiten tevens voor het introduceren van een landschapsfonds om de kwaliteit te verbeteren van het landschap binnen de gemeente het Hogeland. Dit zou de negatieve gevolgen van het plan voor hun woon- en leefgenot kunnen beperken.

[appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen in dit kader dat het plan in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de Awb.

9.1.    Over het uitzicht wijst de raad erop dat de woonomgeving van appellanten moet worden aangemerkt als centrumgebied. Een recht op blijvend (al dan niet groen) uitzicht is er niet. Bovendien was volgens de raad in het bestemmingsplan "Winsum Boogplein" uit 2008 al voorzien in een appartementencomplex. De ramen in het toen geprojecteerde appartementencomplex (met meer woningen) keken ook uit op de (tuinen van de) woningen van appellanten aan de Westerstraat. In dat verband wijst de raad op de uitspraak van de Afdeling over dit plan van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2010:BM1034. Tegen deze achtergrond is de door appellanten aangevoerde (toename van) aantasting van privacy, woongenot en uitzicht volgens de raad niet onevenredig. De raad stelt dat, gelet op de bouwhoogte van de appartementen en de afstand tot tuinen en woningen aan de Westerstraat en het Winsumerdiep, niet sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht en een overheersende invloed van de bebouwing op de omgeving of aantasting van de privacy. De raad heeft voorts aangegeven dat betreurt wordt dat kennelijk verwachtingen zijn gewekt met betrekking tot het al dan niet realiseren van balustrades, balkons en dergelijke. In het verleden zijn diverse plannen aan de orde geweest en besproken. Verslaglegging heeft destijds niet plaatsgevonden.

9.2.    Over bezonning en schaduw stelt de raad zich op het standpunt dat in de studie van BügelHajema van juli 2020 de schaduwwerking op de kavels aan de Westerstraat juist in beeld is gebracht. Daarbij wordt er volgens de raad terecht rekening mee gehouden dat in de wintermaanden de betreffende bomen geen blad dragen.

Het voorgaande bestemmingsplan "Winsum Boogplein" uit 2008 bood volgens de raad de mogelijkheid van een nog hoger appartementencomplex. Een recente bezonningsstudie van augustus 2021 van BügelHajema bevestigt wat de raad betreft dat de maximale mogelijkheden onder het bestemmingsplan uit 2008 over het hele jaar genomen, meer schaduw geven op de Westerstraat dan de maximale mogelijkheden onder het voorliggende bestemmingsplan. De raad heeft in de toelichting bij het plan ook een overweging gewijd aan de wijzigingen in de schaduwwerking ten opzichte van de feitelijk bestaande situatie en onderkend dat in die vergelijking sprake is van een toename van schaduwwerking voor in het bijzonder de woningen aan de Westerstraat 9 en 25.

Van een onevenredige toename van schaduw waardoor het bestemmingsplan niet vastgesteld zou kunnen worden, is volgens de raad geen sprake.

9.3.    De Afdeling stelt het volgende vast. In de plantoelichting staat dat privacyaspecten nauwelijks in het geding zijn, aangezien de westgevel en de daarin geïntegreerde balkons westelijk gericht zijn en hiermee feitelijk vóór de bebouwing van de straat Winsumerdiep langs kijken. Het uitzicht is daarom primair gericht in de lengterichting van het (water van de) Winsumerdiep en het daarnaast gelegen groen en Jaagpad.

Op de verschillende themabijeenkomsten voor belangstellenden over het centrumplan Winsum is onder meer de privacy van de tegenover het Boogplein aan het Winsumerdiep gelegen woningen aan de Westerstraat aan de orde gesteld. Er is voor gekozen om de nieuwbouw langs het Winsumerdiep wat verder terug leggen, een groenstrook aan te leggen voor de nieuwbouw, leilindes te planten en de nieuwbouw lager te houden op de plek waar het Winsumerdiep op zijn smalst is. Dit komt overeen met de suggesties die in dit kader benoemd zijn.

9.4.    Met betrekking tot het uitzicht heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in de ruimtelijke ordening geen recht bestaat op een onaangetast uitzicht. Daarbij betrekt de Afdeling dat de woningen van appellanten zijn gelegen in het centrum van Winsum en dat in een dergelijke stedelijke omgeving een woonsituatie vrij van enige inkijk niet kan worden gegarandeerd. De raad heeft toegelicht dat de afstand van de gevels van de appartementsgebouwen tot de achtergrenzen van de tuinen van de woningen aan de Westerstraat ongeveer 20 tot 25 m is. De afstand tot de achterzijde van de woningen is nog meer. De kortste afstand van de appartementsgebouwen tot de woning aan het Winsumerdiep 1 bedraagt 17 m. Onder verwijzing naar onder 4.3 van de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1021, overweegt de Afdeling verder dat de raad bij de belangenafweging het vorige planologische regime heeft mogen betrekken. Verder heeft de raad er terecht op gewezen dat de maximaal toegestane bouwhoogte in het voorgaande bestemmingsplan 15 m is, terwijl die bouwhoogte in dit bestemmingsplan 11 m is. Ook betrekt de Afdeling hierbij dat uit de plantoelichting volgt dat de raad vanwege de ligging van de woningen aan de Westerstraat, aan de andere kant van het Winsumerdiep heeft gekozen voor een wat van het Winsumerdiep terugliggende situering van de voorziene nieuwe bebouwing dan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was.

Gelet op het voorgaande is de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan in relatie tot de afstand tot tuinen en woningen aan de Westerstraat en het Winsumerdiep 1 zodanig dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht en privacy en een overheersende invloed van de bebouwing op de omgeving geen sprake is. De Afdeling begrijpt dat mogelijk enig verlies van uitzicht en privacy kan worden ervaren, maar de raad heeft op basis van het verrichte onderzoek mogen concluderen dat de gevolgen voor deze aspecten van de in het plan voorziene bebouwing niet onevenredig zijn voor de omwonenden.

9.5.    Met betrekking tot het aspect bezonning overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft een bezonningsstudie opgesteld waaruit blijkt dat de achtergevel van de woning van [appellant sub 1] van 9 november tot 25 november en van 5 januari tot 26 februari bijna geheel is bedekt met schaduw. Tussen 25 november en 5 januari is (het achterste gedeelte van) de woning gedurende de dag nagenoeg volledig bedekt met schaduw. Anders dan [appellant sub 1] meent, heeft de raad in dit kader een vergelijking mogen maken met de vorige planologische situatie.

De raad heeft er, onder verwijzing naar de bezonningsstudie van augustus 2021, dan ook terecht op gewezen dat het voorgaande bestemmingsplan uit 2008 over het hele jaar genomen, meer schaduw geeft op de Westerstraat dan de maximale mogelijkheden onder het nu voorliggende bestemmingsplan. In het geval van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] volgt uit de bezonningsstudie dat er minder schaduw is op de gevel. [appellant sub 1] ondervindt van 11 november tot 5 januari tussen 11 en 13 uur meer schaduw op de achtergevel ten opzichte van de mogelijkheden onder het voorgaande bestemmingsplan, aldus de betreffende bezonningsstudie.

Hoewel de schaduwwerking voor [appellant sub 1] ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan toeneemt, is de Afdeling van oordeel dat de raad heeft mogen concluderen dat de gevolgen van de in het plan voorziene bebouwing in zoverre niet onevenredig zijn voor [appellant sub 1]. Daarbij betrekt de Afdeling dat die toename slechts in een beperkt deel van het jaar, gedurende enkele uren per dag, plaats vindt.

[appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben opgemerkt dat in het bezonningsonderzoek ten onrechte is opgemerkt dat de aanwezige bomen ook al voor schaduweffect zorgen, omdat die nog wel zon en licht doorlaten en in de wintermaanden geen schaduw veroorzaken. Hierover overweegt de Afdeling dat in het bezonningsonderzoek wordt opgemerkt dat er in de huidige situatie wel sprake is van gefilterd licht omdat er geen blad aan de boom zit. Er is geen reden om aan te nemen dat de raad zijn afweging in zoverre op grond van onjuiste of onvolledige informatie heeft gemaakt.

9.6.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

In de Nota van zienswijzen is de raad ingegaan op een mogelijk alternatieve inrichting van het plangebied. Het vergroten van de afstand tot het Winsumerdiep zou volgens de raad tot gevolg hebben dat het plan niet uitvoerbaar is. Het Boogplein wordt namelijk gebruikt voor parkeren en evenementen, met de daarbij behorende ruimtevraag. De in het plan vastgestelde situering van de appartementencomplexen in het plan biedt geen ruimte voor een extra groenstrook met dichte beplanting. Volgens de raad is niet aannemelijk gemaakt waarom voor dit plan een landschapsfonds zou moeten worden ingesteld. Daarbij wijst de raad erop dat op dit moment in de gemeente Het Hogeland geen beleid bestaat met betrekking tot het instellen van een landschapsfonds.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de door appellanten voorgestelde alternatieven afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor die alternatieven is gekozen.

9.7.    Voor zover [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] erop wijzen dat de verbeelding en de kaart in het beeldkwaliteitsplan niet met elkaar overeenkomen, overweegt de Afdeling als volgt. Dat de kaart in het beeldkwaliteitsplan niet overeen zou komen met de verbeelding, wat daar ook van zij, betekent niet dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid. De verbeelding is in combinatie met de planregels bepalend voor wat is toegelaten en niet het beeldkwaliteitsplan.

9.8.    De Afdeling ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan voor wat betreft het woon- en leefklimaat, privacy en woongenot, uitzicht en bezonning is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de Awb.

Het betoog slaagt niet.

Schending eigendomsrecht

10.     Voor zover [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat het plan een schending oplevert van het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Deze bepaling laat onverlet de toepassing van de wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1021). Een bestemmingsplanregeling is zo’n regulering (vergelijk de uitspraak van 12 november 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN7996).

Gelet op wat hiervoor is overwogen in 9 tot en met 9.8 en in het licht van de beleidsruimte van de raad bij het vaststellen van nieuwe bestemmingen en regels, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de belangen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] niet op voldoende evenwichtige wijze heeft afgewogen bij zijn besluitvorming. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan het door artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] is geschonden.

Parkeren

11.     [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] en anderen betogen dat in het plan onvoldoende is onderbouwd dat voldoende parkeerplekken worden gerealiseerd. Daarbij wijzen [appellant sub 4] en anderen erop dat gemeentelijk beleid of een parapluplan ontbreekt. Volgens [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] is bij de berekening van de huidige parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat een groot deel van het plangebied op dit moment onbebouwd is. Daarnaast geldt volgens hen dat moet worden beoordeeld wat de maximale planologische mogelijkheden zijn van het plangebied, en niet enkel de mogelijke, onzekere invulling in concreto. Het bestemmingsplan bepaalt namelijk dat voor de gronden met de bestemming "Centrum" een veelvoud aan functies is toegestaan. Zij wijzen op de hoeveelheid commerciële ruimte die beschikbaar komt. Volgens hen wordt er niet 410 m2 aan bedrijfsoppervlakte mogelijk gemaakt in het plan, maar 1.200 m2 en zij menen dat een combinatie van functies en het uitvoeren van commerciële functies op de verdiepingen tot een hogere parkeerbehoefte leidt dan waarvan is uitgegaan in de onderzoeken.

Ook ontbreekt in de parkeerrapportage volgens [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] een onderzoek naar de parkeerbehoefte van het perceel met de bestemming "Maatschappelijk". Zij wijzen erop dat de parkeerdruk al hoog is door alle toeristen die het dorp bezoeken en vaak moeten zoeken naar een parkeerplaats. Bovendien is geen rekening gehouden met de parkeerdruk van het evenemententerrein.

[appellant sub 4] en anderen wijzen er voorts op dat de parkeerbehoefte van de appartementen op het Boogplein niet juist is vastgesteld. De appartementencomplexen behoren volgens [appellant sub 4] en anderen tot de schil buiten het centrum. Volgens de gehanteerde systematiek zijn er in dat geval 5 extra parkeerplaatsen nodig. De conclusie in paragraaf 4.5 van de plantoelichting dat naar verwachting voldoende capaciteit wordt gerealiseerd is dan ook onjuist, aldus [appellant sub 4] en anderen.

Daarnaast stellen [appellant sub 4] en anderen dat de berekening van de parkeerbezetting in bijlage 18 van het bestemmingsplan "Parkeeronderzoek" onvoldoende is gebaseerd op feitelijke gegevens. Zo wordt ten onrechte de aanname gedaan dat de gemeten parkeerbezetting in juni en juli 2020 niet noemenswaardig zal zijn beïnvloed door de maatregelen in verband met corona. Ook de aannames met betrekking tot thuiswerken, onder meer dat er meer parkeerplaatsen bezet zijn door thuiswerkers, zijn volgens [appellant sub 4] en anderen onjuist. Bovendien zouden slechts de laatste twee teldata, te weten 4 en 5 juli 2020, vallen in de vakantie voor regio Noord en de andere data niet, zodat die data niet representatief zijn voor het toerisme. Sinds Winsum werd uitgeroepen door de ANWB als ‘Allermooiste dorp van Nederland’ neemt het aantal bezoekers volgens [appellant sub 4] en anderen toe.

[appellant sub 4] en anderen wijzen er ook nog op dat niet gemotiveerd is waarom in het plan de mogelijkheid wordt geboden om bij vergunning af te wijken van de hoofdregel dat op eigen terrein geparkeerd moet worden.

11.1.  Over de verschillende appellanten die wonen aan de Westerstraat, namelijk [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] stelt de raad dat hij betwijfelt of regels die strekken tot bescherming van het belang van voldoende parkeergelegenheid wel strekken tot bescherming van de belangen van appellanten die wonen aan de Westerstraat. Zij wonen aan de noordzijde van het Winsumerdiep. Als er op het Boogplein al onvoldoende parkeergelegenheid zou zijn, dan zullen zij daarvan geen hinder of overlast ondervinden omdat parkeerplaatszoekende automobilisten vanaf het Boogplein niet naar de Westerstraat kunnen en zullen rijden, omdat de brug De Boog, die tussen het Boogplein en de Westerstraat ligt, niet toegankelijk is voor auto's. Gelet op artikel 8:69a van de Awb kunnen de beroepsgronden van deze appellanten over parkeren daarom niet tot vernietiging van het bestemmingsplan leiden, aldus de raad.

11.2.  De raad stelt zich over de berekening van de parkeerbehoefte op het standpunt dat terecht geen rekening is gehouden met het feit dat een groot deel van het plangebied niet is ontwikkeld. Voor zover het plangebied op basis van het bestemmingsplan 2008 niet is ontwikkeld, is er ook geen (extra) parkeerbehoefte. Met de vaststelling van het huidige bestemmingsplan staat vast dat niet-ontwikkelde bouwmogelijkheden die in het bestemmingsplan 2008 wel waren voorzien, in de toekomst ook niet meer gerealiseerd zullen worden. De huidige parkeerbehoefte is berekend op basis van de feitelijk bestaande en feitelijke situatie, en dat is volgens de raad juist.

Verder wijst de raad erop dat de toekomstige situatie is beoordeeld aan de hand van de maximale planologische mogelijkheden. In reactie op de beroepsgronden heeft de raad een notitie overgelegd van RoyalHaskoningDHV van 17 december 2021. In deze notitie staat onder meer dat uit de toetsing van de parkeerbehoefte blijkt dat een invulling van de mogelijkheid een nieuw gebouw te realiseren binnen de bestemming ‘Centrum’ met maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven en/of instellingen, bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van het VNG-bestand of complementaire daghoreca leidt tot een parkeerbehoefte van 6 tot 12 parkeerplaatsen. In dit geval is de parkeerbehoefte gelijk of maximaal 6 parkeerplaatsen groter dan berekend in de parkeerrapportage van 11 september 2020, waarin is uitgegaan van een invulling met detailhandel.

Op basis van de in de parkeerrapportage berekende parkeerdruk in en direct rond het plangebied concludeert de raad dat de toename van de parkeerdruk met maximaal 6 parkeerplaatsen niet leidt tot een verkeerskundig onacceptabele parkeersituatie.

11.3.  Artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"De voor ’Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van:

1. detailhandel, met uitzondering van supermarkten;

2. maatschappelijke voorzieningen;

3. dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;

4. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

5. complementaire daghorecabedrijven;

6. het wonen op de verdieping, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen begane grond' ook het wonen op de begane grond is toegestaan;"

Artikel 3.4 luidt:

"Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een supermarkt;

b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1onder de categorieën 1 en 2;

c. het gebruik van de tweede en/of hogere bouwlaag van een gebouw ten behoeve van de in lid 3.1 sub a onder 1 t/m 5 genoemde functies, met uitzondering van personeels- en magazijnruimten, hiervoor mag ook de tweede bouwlaag van een gebouw worden gebruikt."

Artikel 17.2 van de planregels luidt:

"a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Bij het bepalen van het aantal of de oppervlakte van de parkeerruimte wordt uitgegaan van gangbare maatvoering, zoals opgenomen in de tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning actuele publicaties van het CROW.

b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.

c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b moeten na de realisatie in stand worden gehouden.

d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b of de bepalingen:

1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien."

11.4.  In de plantoelichting staat dat met CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' uit 2018 de parkeerbehoefte van het plan berekend is. Bij de berekeningen is ervan uitgegaan dat de vrijstaande woningen deel uitmaken van de 'schil rond het centrum' en dat de appartementen en commerciële ruimte gesitueerd worden in het centrum. Op grond van gegevens van het CBS wordt de stedelijkheidsgraad van Winsum volgens de raad beschouwd als 'niet stedelijk’. In de plantoelichting staat dat de parkeerbehoefte ongeveer 36 parkeerplaatsen bedraagt. De parkeerplaatsen voor de vrijstaande koopwoningen worden op eigen terrein gerealiseerd; deze zijn daarom buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de parkeerbehoefte in het openbare gebied.

In het plan wordt voorzien in 91 openbare parkeerplaatsen. Deze zijn als volgt verdeeld: 60 parkeerplaatsen op het Boogplein, 9 parkeerplaatsen in de Hoofdstraat en 22 parkeerplaatsen in de Regnerus Praediniusstraat. In tabel 4.2 in de plantoelichting is de parkeerbehoefte voor de appartementen en commerciële ruimte berekend; deze bedraagt gemiddeld 36 parkeerplaatsen. In de huidige situatie bedraagt de parkeerdruk in het plangebied ongeveer 47 parkeerplaatsen. De gemiddelde parkeerdruk in de toekomstige situatie is ongeveer 83 parkeerplaatsen. De parkeerdruk is daarmee meer dan 90% in de gemiddelde situatie. Dit is boven de verkeerskundig gewenste parkeerdruk van 80%. De verwachting is echter dat, als gevolg van de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op korte afstand en investeringen in de bereikbaarheid van het centrum voor fiets en openbaar vervoer, de daadwerkelijke parkeerbehoefte lager is en dat daarmee ook de parkeerdruk in de gemiddelde situatie minder dan 80% bedraagt. De raad heeft verder aangegeven de parkeersituatie direct na aanleg te monitoren. Op het moment dat blijkt dat de parkeerdruk 80% of meer bedraagt, treft de raad aanvullende maatregelen om de parkeerdruk structureel te verlagen. Dit kan door afspraken te maken over het gebruik van de parkeerplaatsen door bewoners, bezoekers en werknemers, parkeerregulering of het uitbreiden van de parkeercapaciteit. Tijdens piekmomenten kan sprake zijn van een tekort aan parkeerplaatsen, maar omdat dit slechts een tijdelijke, kortdurende situatie betreft worden hier geen aanvullende maatregelen voor getroffen.

11.5.  Naar aanleiding van het relativiteitsverweer van de raad overweegt de Afdeling als volgt. Niet uitgesloten is dat bezoekers of toeristen in Winsum in de buurt van het Boogplein zoekend rondrijden naar een parkeerplaats of parkeren, ook in de straat van appellanten. Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat toeristen of bezoekers of bewoners hun auto parkeren op de Westerstraat en dan via een loopbrug naar het plangebied lopen als zij daar moeten zijn. Dit betekent dat niet vaststaat dat de normen omtrent parkeren kennelijk niet strekken tot bescherming van het belang van de appellanten die aan de Westerstraat wonen. De Afdeling zal deze beroepsgrond dan ook inhoudelijk bespreken.

11.6.  [appellant sub 4] en anderen wijzen er terecht op dat gemeentelijk beleid over parkeren ontbreekt. In de plantoelichting en de uitgevoerde parkeeronderzoeken heeft de raad echter aansluiting gezocht bij de landelijke CROW-normen, waarnaar ook artikel 17.2, onder a, van de planregels verwijst. Dit is niet onrechtmatig. Er is namelijk geen rechtsregel die de raad verplicht parkeerbeleid vast te stellen of die de raad verplicht een parapluplan parkeren vast te stellen. In wat [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen parkeerbeleid heeft vastgesteld.

11.7.  De raad stelt zich met betrekking tot de berekening van de parkeerbehoefte naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt dat de raad geen rekening hoefde te houden met de omstandigheid dat een groot deel van het plangebied niet is ontwikkeld. De raad heeft er in dit verband terecht op gewezen dat voor zover het plangebied op basis van het voorgaande bestemmingsplan niet is ontwikkeld, er in zoverre ook geen parkeerbehoefte bestaat. Met de vaststelling van het huidige bestemmingsplan staat immers vast dat niet ontwikkelde bouwmogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan waren voorzien, niet meer mogelijk zijn. De raad heeft dan ook terecht bezien wat de parkeerbehoefte is die ontstaat als gevolg van de vaststelling van het nu voorliggende bestemmingsplan.

In de plantoelichting en de parkeerrapportage Centrumplan Winsum van 11 september 2020 is de raad ingegaan op de parkeerbehoefte van de koopappartementen, van de huurappartementen, van de commerciële ruimte en van de vrijstaande woningen. Deze onderbouwing heeft de raad aangevuld met de nadere notitie van RoyalHaskoningDHV van 17 december 2021. Daarin staat dat voor de berekening van de parkeerbehoefte in de parkeerrapportage is gerekend met prijssegment duur voor de koop- en huurappartementen omdat deze een hogere parkeerbehoefte kennen (worst case-berekening) dan het prijssegment midden. Ook staat in de notitie dat voor de in het plan mogelijk gemaakte vrijstaande woningen als uitgangspunt is gehanteerd dat de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt gerealiseerd. Voor de vrijstaande woningen is in de parkeerrapportage daarom geen rekening gehouden met een parkeerbehoefte in de openbare ruimte.

Anders dan appellanten menen is door de raad de parkeerbehoefte voor de nieuwe commerciële ruimte (van 410 m2 bvo) gebaseerd op de CROW-typering woonwarenhuis/woonwinkel; daaronder vallen meerdere mogelijkheden. De raad heeft toegelicht dat is gekeken naar een typering die zo goed mogelijk aansluit bij de bedoelde invulling van de commerciële ruimte. In wat [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad bij het berekenen van de parkeerbehoefte geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de genoemde CROW-normen.

Op grond van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' uit 2018 is de parkeerbehoefte van het plan berekend. Bij die berekeningen is ervan uitgegaan dat de vrijstaande woningen deel uitmaken van de 'schil rond het centrum' en dat de appartementen en commerciële ruimte gesitueerd worden in het centrum. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op het feit dat de vrijstaande woningen zullen worden ontsloten op de Wigbolt Ripperdastraat maar de appartementencomplexen zullen zijn gelegen aan het Boogplein, bij het bepalen van de parkeerbehoefte van die appartementencomplexen uit kunnen gaan van een ligging in het centrum. De enkele omstandigheid dat de appartementencomplexen de bestemming "Wonen - Woongebouw" hebben en niet de bestemming "Centrum" betekent niet dat de appartementencomplexen niet zijn gelegen in het centrum van Winsum.

11.8.  Met betrekking tot de stelling dat de parkeerbehoefte berekend had moeten worden op grond van een bedrijfsoppervlakte van ongeveer 1.200 m2 in plaats van 410 m2 overweegt de Afdeling als volgt.

De raad heeft er terecht op gewezen dat de door appellanten genoemde twee locaties met een bouwvlak van 500 tot 600 m op dit moment al aanwezig zijn. De raad heeft die locaties daarom terecht meegenomen bij de vaststelling van de huidige parkeerbehoefte. Het vastgestelde bestemmingsplan voegt daaraan 410 m2 bvo toe. Dat in het bestemmingsplan meerdere bouwvlakken met de bestemming "Centrum" zijn opgenomen, betekent dus niet dat daarmee even zoveel bedrijfsoppervlakte voor het eerst mogelijk wordt gemaakt. Voor zover [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] erop hebben gewezen dat ten onrechte alleen de begane grond van de voorziene commerciële ruimte is meegeteld en niet de verdiepingen, overweegt de Afdeling dat artikel 3.4, aanhef en onder c, van de planregels het gebruik van de tweede en/of hogere bouwlaag van een gebouw ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies uitsluit, met uitzondering van personeels- en magazijnruimten. Dit betekent dat de raad terecht alleen de bedrijfsoppervlakte van de begane grond van de commerciële ruimte heeft meegeteld.

11.9.  Over de parkeerbehoefte bij evenementen heeft de raad er in de plantoelichting op gewezen dat in dat geval ook gebruik kan worden gemaakt van bedrijventerrein Het Aanleg en dat voor evenementen is voorzien in een veilige ontsluiting. In wat appellanten daarover hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan op dit punt gebrekkig is. Voor zover appellanten menen dat de uitgevoerde parkeeronderzoeken niet representatief zijn omdat ze zijn uitgevoerd in de coronaperiode en er toen minder toeristen naar Winsum kwamen, overweegt de Afdeling dat de raad terecht heeft opgemerkt dat toen ook meer mensen thuis werkten en dat die thuiswerkers gebruik maakten van parkeerplaatsen. In wat appellanten daarover hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de coronaperiode een zodanige invloed heeft gehad op de uitgevoerde onderzoeken, dat deze niet betrouwbaar zijn. Dat het aantal bezoekers van het dorp Winsum toeneemt, wat daar ook van zij, is geen omstandigheid die de raad bij de vaststelling van dit plan heeft hoeven betrekken, alleen al omdat dit door [appellant sub 4] en anderen onvoldoende is onderbouwd.

Voor zover de raad geen onderzoek heeft gedaan naar de parkeerbehoefte van het perceel met de bestemming "Maatschappelijk" overweegt de Afdeling dat de raad daartoe niet gehouden was, omdat die bestemming betrekking heeft op de al bestaande openbare bibliotheek aan de Regnerus Praediniusstraat. Dit betekent dat het plan wat de bestemming "Maatschappelijk" betreft geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.

11.10. Over de omstandigheid dat in de toelichting op het bestemmingsplan niet wordt gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de hoofdregel in artikel 17.2, onder a, van de planregels dat op eigen terrein moet worden geparkeerd, overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 17.2, onder d, van de planregels, geeft het college de bevoegdheid af te wijken van artikel 17.2, onder a, van de planregels in de situatie waarin een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. In dat geval is het aan het college om te beoordelen of het college gebruik maakt van de in artikel 17.2, onder d, van de planregels neergelegde bevoegdheid om af te wijken van het bepaalde in artikel 17.2, onder a, van de planregels. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de raad er rekening mee gehouden dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van de appartementengebouwen het college gebruik zal maken van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 17.2, onder d, van de planregels. Gelet hierop heeft de raad aan een deel van het plangebied de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Daarmee heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de keuze voor het toekennen van die bestemming in overeenstemming met artikel 3.1.6., eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro voldoende gemotiveerd. Overigens was in het vorige plan aan een deel van die gronden ook al een verkeersbestemming toegekend.

Dat in artikel 17.2, onder d, van de planregels niet wordt verwezen naar beleidsregels, maakt niet dat deze planregel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij betrekt de Afdeling dat, zoals hiervoor ook is overwogen, de raad niet gehouden is parkeerbeleid vast te stellen.

11.11. Met betrekking tot de mogelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Centrum" waar niet al een bestaand gebouw aanwezig is, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de notitie van RoyalHaskoningDHV van 17 december 2021 volgt dat de grootste parkeerbehoefte ontstaat als de commerciële ruimte binnen dit bestemmingsvlak wordt ingericht als complementaire daghoreca. Dit zou een parkeerbehoefte opleveren van 12 parkeerplaatsen. Dat zijn 6 parkeerplaatsen meer dan waarvan is uitgegaan in het eerdere rapport van 11 september 2020. Bij deze bepaling van de parkeerbehoefte is gerekend met een oppervlakte van 200 m2 voor de met het plan mogelijk gemaakte commerciële ruimte. Als reden wordt hiervoor vermeld dat de gemiddelde grootte van een complementair daghorecabedrijf ongeveer 200 m2 bvo bedraagt. De mogelijkheid een nieuw gebouw te realiseren, die het plan mogelijk maakt binnen de bestemming "Centrum", heeft echter een oppervlakte van 410 m2. Dit bekent dat de raad ook voor de overige 210 m2 had moeten berekenen wat de parkeerbehoefte van dat deel van het mogelijk gemaakte gebouw is. Indien wordt gerekend met een oppervlakte van 410 m2 is deze parkeerbehoefte meer dan de 12 parkeerplaatsen waarvan de raad is uitgegaan. Omdat de raad niet de gehele oppervlakte van het mogelijk gemaakte gebouw (de commerciële ruimte) heeft meegerekend en de raad daarmee naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende heeft onderbouwd of in zoverre in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, heeft de raad ontoereikend gemotiveerd waarom hij het plandeel met de bestemming "Centrum", de dubbelbestemming "Waarde-Beschermd Dorpsgezicht" en de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden: 1", "maximum bouwhoogte: 10,5 m", "overige zone - archeologie" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 1" bestemmingsplan kon vaststellen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

12.     Gelet op wat in 11.11 is overwogen, zijn de beroepen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] en anderen tegen het besluit van 12 mei 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, zover het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum", de dubbelbestemming "Waarde-Beschermd Dorpsgezicht" en de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden: 1", "maximum bouwhoogte: 10,5 m", "overige zone - archeologie" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 1".

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Proceskosten

13.     De raad moet de proceskosten van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] en anderen vergoeden. Voor zover [appellant sub 4] en anderen hebben verzocht om vergoeding van reiskosten voor een getuige, overweegt de Afdeling dat op de zitting geen getuige is verschenen. Daarom komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Over de door [appellant sub 4] en anderen verzochte vergoeding van kosten van de door hen ingeschakelde deskundige, overweegt de Afdeling als volgt. Het rapport van de deskundige gaat over de cultuurhistorische aspecten van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft overwogen dat de beroepsgronden hierover niet slagen. De beroepsgrond van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] en anderen die wel slaagt is aanleiding voor de proceskostenveroordeling. Die beroepsgrond gaat over een ander aspect van het bestemmingsplan en heeft geen verband met het rapport van de deskundige. Onder deze omstandigheden komen de kosten van de deskundige niet voor vergoeding in aanmerking.

Elektronisch plan

14.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4] en anderen gegrond;

II.       vernietigt het plandeel met de bestemming "Centrum", de dubbelbestemming "Waarde-Beschermd Dorpsgezicht" en de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden: 1", "maximum bouwhoogte: 10,5 m", "overige zone - archeologie" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 1";

III.      draagt de raad van de gemeente Het Hogeland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.      verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Het Hogeland tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Het Hogeland tot vergoeding van bij [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Het Hogeland tot vergoeding van bij [appellant sub 4] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 61,61, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Het Hogeland aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IX.      gelast dat de raad van de gemeente Het Hogeland aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

X.       gelast dat de raad van de gemeente Het Hogeland aan [appellant sub 4] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022

288-866