Uitspraak 202101268/1/R3


Volledige tekst

202101268/1/R3.
Datum uitspraak: 21 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Ter Apel, gemeente Westerwolde,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Ter Apel, gemeente Westerwolde,

3.       [appellant sub 3], wonend te Ter Apel, gemeente Westerwolde,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Westerwolde,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 23 juni 2022, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door mr. M.L. Santokhi, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. de Muinck en R. Meendering, zijn verschenen.

Verder heeft [appellant sub 1A] namens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] de zitting via een videoverbinding bijgewoond.

Overwegingen

INLEIDING

1.       Het plan heeft betrekking op de tweede fase van de ontwikkeling van de woonwijk Rundehaven in Ter Apel. Het plan voorziet in de bouw van 40 vrijstaande woningen. In het voorgaande plan "Ter Apel Dorp" uit 2013 (hierna: het plan uit 2013) was de bouw van 40 woningen in het gebied ook al mogelijk gemaakt. Het voorliggende plan voorziet ten opzichte van het plan uit 2013 in een andere verkavelingsopzet.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen tegenover het plangebied aan respectievelijk de [locatie 1] en [locatie 2] te Ter Apel. Zij verzetten zich tegen het plan, omdat zij menen dat het plan nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat heeft. Het plan maakt het onder andere mogelijk dat woningen kunnen worden gebouwd tegenover hun woningen. In het plan uit 2013 was aan de berm tegenover hun woningen de bestemming "Groen" toegekend (hierna: de groenstrook), terwijl in het voorliggende plan aan die groenstrook de bestemming "Woongebied" is toegekend. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kunnen zich niet verenigen met het wegbestemmen van de bestemming "Groen" tegenover hun woningen en hebben daarom beroep tegen het plan ingesteld.

[appellant sub 3] woont aan de [locatie 3]. Hij is van mening dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen door de beoogde ontsluitingsweg direct tegenover zijn woning via een t-splitsing op de Rundezoom aan te laten sluiten. Tevens meent ook hij dat de raad in het voorliggende plan ten onrechte de bouw van woningen mogelijk maakt op de groenstrook.

BESPREKING BEROEPEN

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Intrekking beroepsgronden

3.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben op de zitting hun beroepsgronden over de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken.

De beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]

4.       Vanwege de onderlinge samenhang behandelt de Afdeling de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gezamenlijk.

Verkeer en parkeren

5.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat door het verdwijnen van de groenstrook tegenover hun woningen te grote nadelige gevolgen zullen optreden voor de verkeersveiligheid op de Rundezoom. Zij voeren aan dat de Rundezoom met een breedte van 4,80 m te smal is en in de huidige situatie al zorgt voor onveilige confrontaties in het verkeer. Door de komst van de voorziene woningen zullen volgens hen auto’s in de berm parkeren, waardoor de doorgang ernstig belemmerd zal worden, onder meer voor hulpdiensten. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wijzen er hierbij op dat aan het plan geen verkeersstudie ten grondslag is gelegd waarin de bestaande verkeersdruk en de bereikbaarheid voor hulpdiensten is onderzocht. Ook heeft volgens hen ten onrechte geen meting van de hoeveelheid verkeer op de Rundezoom plaatsgevonden. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zullen voorts de kavels van de nieuwe woningen te dicht geprojecteerd worden op de Rundezoom, wat de voornoemde problemen verergert.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen verder dat het plan leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Zij menen dat door het vervallen van de groenstrook tegenover hun woning onvoldoende parkeergelegenheid ontstaat. Daarbij wijzen zij erop dat de raad bij de vaststelling van het plan in 2013 de groenstrook als parkeergelegenheid heeft opgenomen. Volgens hen verwijst de raad in dit kader ten onrechte alleen naar de CROW-richtlijnen voor parkeervakken, waar standaardafmetingen zijn opgenomen voor die parkeervakken. Die afmetingen zijn volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in dit geval niet voldoende, omdat sprake is van een specifieke situatie met onvoldoende ruimte voor parkeervakken met standaardafmetingen. Verder zijn volgens hen ten onrechte geen parkeervoorzieningen opgenomen en is bovendien onduidelijk in hoeverre het aspect parkeren in het geheel is onderzocht.

5.1.    De raad stelt dat het plan ten opzichte van het plan uit 2013 maar 3 extra woningen mogelijk maakt en dat de verkeersintensiteit dus niet of nauwelijks toeneemt. Het gaat volgens de raad om bestemmingsverkeer dat bij een rustige woonwijk hoort. Gelet op deze omstandigheden stelt de raad dat de verkeersintensiteit niet leidt tot een onaanvaardbare verkeersdrukte en verkeersonveilige situaties op de Rundezoom. De raad heeft er daarbij op gewezen dat bij de uitvoering van het plan rekening zal worden gehouden met de CROW-richtlijnen en dat gelet daarop de verkeersveiligheid is geborgd.

De raad stelt verder dat de in het plan voorziene wegen voldoen aan de CROW-richtlijnen en dat de wegen, waaronder de Rundezoom, breed genoeg zijn om aan een zijde te kunnen parkeren zonder de verkeersveiligheid te belemmeren. Daarbij wijst de raad er op dat de gronden met de bestemming "Woongebied" mede zijn bestemd voor verkeers- en verblijfsvoorzieningen. Daarnaast is volgens de raad in de koopcontracten voor de voorziene woningen de verplichting opgenomen om op het eigen erf parkeerplaatsen te realiseren.

5.2.    Artikel 6.1 van de planregels luidt:

"De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, al dan niet met een ruimte voor:

1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, zoals genoemd in Bijlage 2;

2. mantelzorg

3. kamerverhuur met de daarbij behorende

b. tuinen, erven en terreinen;

c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

d. groen- en speelvoorzieningen en water;

e. nutsvoorzieningen;

f. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Bouwwerken dienen te voldoen aan de nadere eisen zoals omschreven in paragraaf 2.2.2 en 2.2.3 van het Beeldkwaliteitsplan ‘Rundedal 2e fase’, zoals opgenomen in de bijlage 2 ‘Beeldkwaliteitsplan’ bij de regels."

5.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad aan het plan geen verkeersonderzoek ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van de stelling van de raad dat het plan ten opzichte van het plan uit 2013 aan de Rundezoom maar 3 extra woningen mogelijk maakt en de verkeersintensiteit daar dus niet of nauwelijks toeneemt, oordeelt de Afdeling het volgende. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van het verkeer als gevolg van het plan ten opzichte van het plan uit 2013 gering zal zijn. Dit volgt ook uit het aan het plan ten grondslag gelegde Akoestisch onderzoek "Partiële herziening Rundehaven te Ter Apel, gemeente Westerwolde", waarin een berekening is neergelegd van de verkeersgeneratie als gevolg van het plan. Maar dit neemt niet weg dat door de raad niet inzichtelijk is gemaakt of de Rundezoom verkeersvellig blijft. Dat de wijk per saldo nauwelijks meer verkeer genereert, betekent nog niet dat de situatie voor de Rundezoom niet anders wordt. Door het verdwijnen van de groenstrook en de ligging van het bouwvlak aldaar, wordt de ruimte ter plaatse voor verkeer krapper, terwijl juist aan de Rundezoom meer woningen zullen worden gerealiseerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is gewezen op al bestaande verkeersproblemen als gevolg van de door hen genoemde beperkte ruimte voor het verkeer op de Rundezoom. De enkele stelling van de raad dat bij de uitvoering van het plan toepassing zal worden gegeven aan de CROW-richtlijnen acht de Afdeling in dit kader onvoldoende. Niet duidelijk is bijvoorbeeld in dit verband aan welke CROW-richtlijnen is getoetst en op welke wijze aan die richtlijnen kan worden voldaan.

De Afdeling overweegt verder dat ook voor het aspect parkeren geldt dat aan het plan geen parkeeronderzoek ten grondslag is gelegd. Voor zover de raad heeft gewezen op de verplichting in de koopovereenkomsten om parkeerplaatsen op het eigen erf te realiseren, overweegt de Afdeling dat de aanleg van deze parkeerplaatsen op het eigen terrein niet publiekrechtelijk is geborgd in het plan. Het plan staat er niet aan in de weg dat op de gronden met de bestemming "Woongebied" en buiten het eigen erf eventueel parkeerplaatsen worden aangelegd. Gelet op de vrees van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat door het verdwijnen van de groenstrook en de bouw van de voorziene woningen verkeershinder zal ontstaan vanwege geparkeerde auto’s, had de raad naar het oordeel van de Afdeling inzichtelijk moeten maken dat het plan ter plaatse van de Rundezoom niet leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Ook voor het aspect parkeren geldt dat de enkele stelling van de raad dat bij de aanleg van parkeerplaatsen de CROW-richtlijnen voor parkeren in acht zullen worden genomen, in dit verband onvoldoende is.

5.4.    Gelet op het voorgaande is het besluit tot vaststelling van het plan wat betreft de aspecten verkeer en parkeren niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De betogen slagen.

Landschappelijke inpassing en verdwijnen groenstrook

6.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de raad onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de landschappelijke inpassing van de wijk. Zij stellen dat door het verdwijnen van de groenstrook tegenover hun woning afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van de woonomgeving en de basisgedachte van het ontwerp van de woonwijk.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat het verdwijnen van de groenstrook geen afbreuk doet aan het open karakter of het ontwerp van de wijk. Bepalend daarvoor is dat alle kavels via het water ontsloten zullen zijn. Ook is rekening gehouden met de aanwezige verkavelingsrichting en is een rand gemaakt met een afwisseling van bebouwing, meer transparantie, bomenrijen en bos. Volgens de raad is hiermee de basisgedachte, waarbij sprake is van een natuurlijke, landschappelijke overgang van woonwijk naar buitengebied, intact gebleven en zelfs versterkt. Verder is volgens de raad in totaliteit niet minder groen aanwezig ten opzichte van het plan uit 2013. Door de nieuwe opzet van de wijk hebben de gronden waarop de groenstrook tegenover de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is gelegen een andere stedenbouwkundige betekenis gekregen. Het groen komt daardoor alleen op een andere locatie.

Gelet op deze toelichting door de raad ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan de landschappelijke inpassing onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken. De raad heeft deze landschappelijke inpassing aanvaardbaar mogen achten. In wat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege de landschappelijke inpassing het plan niet heeft mogen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Duurzaamheid

7.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat de duurzaamheidsdoelstellingen niet concreet zijn omschreven, niet zijn onderbouwd en bovendien niet op haalbaarheid zijn onderzocht.

7.1.    Artikel 6.2.1 van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:

[…];

f. het dakvlak van een woning wordt zoveel mogelijk op het zuiden georiënteerd;

[…]".

7.2.    In paragraaf 4.1 van de plantoelichting is ingegaan op duurzaamheidsaspecten. Daar staat dat de voorziene nieuwbouw gasloos en waar mogelijk energieneutraal wordt gebouwd. Verder is vermeld dat het gebruik van zonnepanelen en zonneboilers in een groot aantal situaties mogelijk is zonder dat hiervoor een vergunning is vereist. Het is volgens de plantoelichting wenselijk dat rekening wordt gehouden met een dakoriëntatie die maximaal geschikt is voor de opwekking van zonne-energie en met groene daken nu of in de nabije toekomst.

7.3.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de duurzaamheidsdoelstellingen waar mogelijk concreet zijn omschreven. Het heeft volgens de raad niet zoveel zin om in het plan duurzaamheidsdoelstellingen uit te werken vanwege de snelheid van de technische ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid. De raad heeft erop gewezen dat duurzaamheidsdoelstellingen wel in de regels en verbeelding kunnen worden opgenomen. Maar dat kan alleen voor zover deze kunnen worden vertaald in stedenbouwkundige eisen, bijvoorbeeld dat de dakhelling van woningen zoveel mogelijk in zuidelijke richting moeten worden georiënteerd, zoals opgenomen in artikel 6.2.1, aanhef en onder f, van de planregels.

Gelet op deze toelichting van de raad en gelet op wat in de plantoelichting over duurzaamheid is omschreven ziet de Afdeling geen aanleiding om [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] te volgen in hun standpunt dat de duurzaamheidsdoelstellingen niet concreet zijn omschreven, niet zijn onderbouwd en niet op haalbaarheid zijn onderzocht. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dit betoog niet nader hebben onderbouwd. De Afdeling ziet daarom in dit betoog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Water

8.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat de groenstrook fungeert als een natuurlijke afvoer van regenwater. Door het verdwijnen van de groenstrook zal volgens hen ernstige wateroverlast ontstaan, die leidt tot schade aan de omliggende inritten en tuinen.

8.1.    In paragraaf 4.7 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect water. Over de waterberging staat er dat in het plangebied Rundehaven een grote waterpartij komt die voldoende waterbergingscompensatie biedt voor de toename van het verharde gebied. Compenserende maatregen zijn niet nodig voor het afgekoppelde hemelwater van bestrating en daken van woningen dat op de waterpartij wordt afgevoerd, aldus de plantoelichting. De raad heeft verder toegelicht dat de voorziene woningen alle grenzen aan het in het plan voorziene te realiseren water, zodat het water daar naar afgevoerd kan worden. Ten aanzien van het hemelwater staat in de plantoelichting dat het hemelwater op een hemelwaterriool wordt aangesloten. Gelet op het gegeven dat de in het plan voorziene woningen aan de Rundezoom grenzen aan de gronden met de bestemming "Water" en gezien de door de raad genoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen ernstige wateroverlast zal ontstaan als gevolg van het verdwijnen van de groenstrook. De raad heeft met betrekking tot het aspect water geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan het behoud van de groenstrook.

Het betoog slaagt niet.

Toezegging

9.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat aan hen bij de aankoop van hun woning expliciet is toegezegd dat aan de overkant van hun woningen nooit gebouwd zou gaan worden.

9.1.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.

9.2.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet aannemelijk gemaakt dat toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat alleen een bestemmingsplan zou worden vastgesteld zonder de mogelijkheid van woningbouw tegenover hun woningen. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in dit verband hebben gewezen op het op moment van de aankoop van hun woning geldende bestemmingsplan, overweegt dat de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Onjuiste erfgrens en vorige bestemmingsplan

10.     [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de verkoop van de kavel met het kadastrale nummer 1829 aan de Rundezoom onder meer ertoe heeft geleid dat de erfgrens van het perceel met het kadastrale nummer 1830 en het perceel met het kadastrale nummer 1590 2 m is opgeschoven. Hierdoor is op het buurperceel tegenover hun woning een deel van de groenstrook benut voor bebouwing. Dat is volgens hen in strijd met het geldende bestemmingsplan "Ter Apel Dorp",

10.1.  Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] menen dat de aanwezigheid van bebouwing op een deel van de door hen genoemde groenstrook in strijd is met het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat dit een handhavingskwestie betreft. Handhavingsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Stikstof (gebiedsbescherming)

11.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de effecten van stikstofdepositie als gevolg van het plan onvoldoende zijn onderzocht.

11.1.  De Afdeling begrijpt deze beroepsgrond van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zo dat zij vinden dat het plan leidt tot significante negatieve gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie.

11.2.  Artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) luidt:

"Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8".

Artikel 2.8, eerste lid, luidt:

"Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied."

11.3.  Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

11.4.  Een natuurlijk persoon kan in rechte niet opkomen voor een algemeen belang. Indien een natuurlijk persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen.

De individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.

11.5.  De kortste afstand tussen het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek bedraagt ongeveer 15 km. Gelet op deze afstand is de Afdeling van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen het individuele belang van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en het algemene belang van gebiedsbescherming dat de Wnb beoogt te beschermen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

Flora en fauna (soortenbescherming)

12.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ecologische gevolgen van het plan en of er in strijd wordt gehandeld met de bepalingen uit de Wnb. Zij voeren in dat kader aan dat in de groenstrook wilde dieren voorkomen, zoals bosmuizen, egels, wilde fazanten en verschillende soorten insecten en dat als gevolg van het verwijderen van deze groenstrook een essentieel deel van hun leefomgeving zal verdwijnen. Ook voeren [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] aan dat de afgelopen jaren de vogelstand in de buurt terugloopt en dat het verwijderen van de groenstrook dit zal verergeren.

12.1.  De raad stelt dat hij ecologisch onderzoek heeft laten uitvoeren. In dit onderzoek is geconcludeerd dat als gevolg van de voorziene ontwikkelingen de verblijfplaatsen van enkele licht beschermde amfibieën- en/of zoogdierensoorten kunnen worden verstoord of vernietigd maar dat deze soorten niet in hun voortbestaan worden aangetast. Ook hebben de ontwikkelingen geen effect op de geschiktheid van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen of de steenmarter.

Wat betreft de vogelrichtlijnsoorten wordt opgemerkt dat niet wordt verwacht dat beschermde vogelsoorten jaarrond in het gebied zijn gelet op de omgeving en de grootte van de bomen. Uit het onderzoek is verder gebleken dat er in de bomen broedplaatsen zijn voor diverse vogelsoorten. Om verstoring van deze broedplaatsen te voorkomen worden de werkzaamheden in de winter buiten het broedseizoen uitgevoerd. Verder wijst de raad erop dat de provincie in 2019 een ontheffing heeft verleend in de zin van artikel 3.3, eerste lid, van de Wnb. De raad betwist dan ook dat onduidelijk is of zo’n ontheffing verleend kan worden.

12.2.  De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

12.3.  In paragraaf 4.8 van de plantoelichting staat onder andere vermeld dat in de omgeving van Ter Apel de strikt beschermde grondgebonden zoogdierensoort de grote bosmuis voorkomt en dat in het plangebied voor deze soort geschikt leefgebied aanwezig is met ruigte vegetatie. Het voorkomen van deze diersoort kan volgens de plantoelichting niet worden uitgesloten. Verder is vermeld dat geschikt leefgebied of sporen die duiden op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van andere strikt beschermde zoogdiersoorten in het plangebied niet zijn aangetroffen en ook niet zijn te verwachten. Ook zijn volgens de plantoelichting enkele algemene grondgebonden zoogdiersoorten, zoals onder andere de door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] genoemde egel en bosmuis, in de omgeving van het plangebied te verwachten. Voor deze soorten geldt echter in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.

Over vogelsoorten vermeldt de plantoelichting dat jaarrond beschermde broedvogelnestplaatsen in het plangebied niet zijn aangetroffen. Het plangebied vormt, gezien het huidige gebruik als maisakker en de ligging nabij bestaande bebouwing, volgens de plantoelichting geen essentieel onderdeel van het foerageergebied van broedvogels die mogelijk een jaarrond beschermde verblijfplaats in de ruime omgeving van het plangebied hebben.

12.4.  De Afdeling stelt vast dat aan het plan meerdere ecologische onderzoeken ten grondslag zijn gelegd, namelijk het document "Ecologische inventarisatie Ter Apel, Rundedal" van 29 februari 2016 van BügelHajema Adviseurs, het rapport "Bureaustudie Ter Apel, Rundedal; inventarisatie en beoordeling natuurwaarden in het kader van de Wet natuurbescherming (soortbescherming" van 14 november 2019 van JM Ecologie en het rapport "Nader onderzoek muizen" van 7 juli 2017 van JM Ecologie. In het rapport van 14 november 2019 is met betrekking tot de soortenbescherming geconcludeerd dat als er afdoende mitigatie wordt toegepast, er dan geen ontheffing op grond van de Wnb benodigd is. Gelet hierop, de onder 12.3 besproken plantoelichting en gelet op de toelichting van de raad zoals is weergegeven onder 12.1 oordeelt de Afdeling dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de ecologische gevolgen van het plan. Op basis van dat onderzoek kon de raad redelijkerwijs aannemen dat bepalingen over de soortenbescherming in de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] geen concrete gegevens hebben ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat de genoemde ecologische onderzoeken gebreken of leemtes in kennis vertonen.

Het betoog slaagt niet.

PFAS

13.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de mogelijke aanwezigheid van PFAS in de bodem. Zij betwijfelen dan ook dat het plan gelet hierop uitvoerbaar is.

13.1.  De raad heeft toegelicht dat in oktober 2019 door de provincie Groningen het Rapport Bodemkwaliteitskaart voor het buitengebied in de gehele provincie heeft uitgevoerd. Uit dat rapport blijkt dat er vanwege de lage concentraties aan PFAS, in het plangebied geen gezondheidsrisico’s of directe ecologische risico’s aanwezig zijn. De raad stelt dat dus afdoende onderzoek is verricht naar de risico’s die verband houden met de aanwezigheid van PFAS en dat het plan uitvoerbaar is.

Gelet op deze toelichting van de raad ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voorafgaand aan de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijke aanwezigheid van PFAS. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan vanwege de aanwezigheid van PFAS niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieven

14.     [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan een door hen in hun zienswijze op het ontwerpplan aangedragen alternatieve locatie voor de drie woningen die in het plan nu voorzien zijn op de locatie van de groenstrook.

14.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De raad heeft over de door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aangedragen alternatieve locatie voor de drie woningen gesteld dat die locatie niet voldoet aan het uitgangspunt dat alle kavels via het water bereikbaar zijn. Op de aangeduide plek wordt de doorgang via het water te smal om met vaartuigen de kavels te kunnen bereiken. Gelet op het voorgaande heeft de raad het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aangedragen alternatief afgewogen bij de vaststelling van het plan en heeft hij deze naar het oordeel van de Afdeling kunnen afwijzen.

Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 3]

Verkeer

15.     [appellant sub 3] betoogt dat het plan voorziet in een gewijzigde verkavelingsopzet ten opzichte van het plan uit 2013. Dit heeft gevolgen voor de ontsluiting van het verkeer van en naar de voorziene woonkavels aan de westzijde en aan de zuidzijde van het plangebied en ook naar de openbare steigerplek op een t-splitsing in de nabijheid van zijn woning. [appellant sub 3] stelt dat het plan hierdoor leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij geeft aan dat het plan leidt tot ongeveer 200 extra verkeersbewegingen per dag in de nabijheid van zijn woning. Omdat het verkeer richting de t-splitsing recht op zijn woning afrijdt, zal hij ernstige lichthinder ondervinden van inschijnende koplampen. [appellant sub 3] stelt verder dat de inrichting van de Rundezoom zich niet goed leent voor de ontsluiting van het verkeer van de voorziene woningen, waarbij hij met name wijst op de beperkte breedte van de Rundezoom. Volgens [appellant sub 3] is door de raad ten onrechte niet naar alternatieven voor de ontsluiting van de voorziene woningen in het plangebied gekeken, zoals een rechtstreekse verbinding naar de Oosterkade door een verharding van een landbouwpad (het Roswinkelermarke).

15.1.  De raad stelt dat al in het bestemmingsplan "Woongebied 2e fase Ter Apel" uit 2008 een ontsluitingsweg was voorzien tegenover het perceel van [appellant sub 3]. De raad verwijst hiertoe naar de verbeelding van dat plan. Het voorliggende plan voorziet dus volgens de raad in een continuering op dit punt.

De raad stelt ook dat de aan te leggen verkeersstructuren moeten voldoen aan de daarvoor geldende CROW-normen. Hierdoor is het volgens de raad aannemelijk dat de verkeersvoorzieningen in het dagelijkse gebruik voldoen. De raad stelt dat het plan en het stedenbouwkundig plan hiervoor ook de ruimte bieden. De raad stelt verder dat hij alternatieven heeft beoordeeld en verwijst hiertoe naar paragraaf 2.3 van de plantoelichting. Het door [appellant sub 3] genoemde alternatief, waarbij door een verharding van een landbouwpad aan de zuidzijde van het plangebied de voorziene woonwijk wordt ontsloten via de Oosterkade, vindt de raad geen reëel alternatief. De raad stelt hierover dat in het verleden door het college van burgemeester en wethouders als randvoorwaarde is gesteld dat het landbouwpad geen gemotoriseerde sluiproute gaat worden en dat dit pand alleen als voetpad en als fietsroute wordt gebruikt. Aan de gronden van het landbouwpad is daarom een groenbestemming toegekend.

15.2.  Zoals de Afdeling hiervoor onder 5.3 heeft overwogen, heeft de raad aan het plan geen verkeersonderzoek ten grondslag gelegd. Over het betoog van [appellant sub 3] dat het plan door de situering van de t-splitsing leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege mogelijke lichthinder, overweegt de Afdeling dat de raad zich op de zitting op het standpunt heeft gesteld dat de betrokken locatie van de t-splitsing de beste optie is. Maar de raad heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom dat zo is en welke gevolgen de situering van de t-splitsing heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3]. Zonder zo’n onderzoek heeft de raad zich niet op het standpunt kunnen stellen dat de situering van de t-splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] en dat de locatie van de t-splitsing de beste optie is. Dat betekent dat het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Artikel 24 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

16.     [appellant sub 3] wijst op het parkeerverbod opgenomen in artikel 24, eerste lid, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Hij betwijfelt of hij nog wel mag parkeren op zijn eigen oprit, nadat de t-splitsing in de buurt van zijn woning is aangelegd.

16.1.  De Afdeling overweegt dat artikel 24, eerste lid, van het RVV geen bepaling bevat die inhoudt dat niet op de eigen oprit mag worden geparkeerd. Deze bepaling staat niet aan de rechtmatigheid van het plan in de weg.

Kwaliteit woonwijk (groen)

17.     [appellant sub 3] voert aan dat de in het plan voorziene uitbreiding van de woonwijk gepaard gaat met het verlies van groen, waaronder de groenstrook die tegenover de bestaande woningen aan de Rundezoom 11 tot en met 21 ligt. [appellant sub 3] meent dat het behoud van deze groenstrook juist bijdraagt aan de door de raad gewenste opzet van de wijk, omdat door het behoud van de groenstrook een ruimere en groenere opzet ontstaat die aansluit bij de rest van de wijk.

17.1.  Onder verwijzing naar wat de Afdeling hiervoor onder 6.1 heeft overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan het verlies aan groen door het verdwijnen van de groenstrook onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken.

Het betoog slaagt niet.

CONCLUSIE EN BESTUURLIJKE LUS

18.     Gelet op wat is overwogen onder 5.3 en 15.2, is het besluit van 9 december 2020 genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

19.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om de hiervoor onder 5.3 en 15.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen.

De raad moet de Afdeling en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Het door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

20.     In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3].

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Westerwolde op:

- om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de in de overwegingen 5.3 en 15.2 geconstateerde gebreken te herstellen;

- De Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mee te delen en een nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

w.g. Tieleman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022

817