Uitspraak 202200575/1/R1


Volledige tekst

202200575/1/R1.
Datum uitspraak: 21 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college een definitief plaatsingsplan vastgesteld, waarbij onder meer locatie CE-39B aan het Alexanderplein ter hoogte van [locatie] in Den Haag, is aangewezen voor het plaatsen van een afvalsorteerstraatje met zes ondergrondse afvalcontainers.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 september 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, P. Haasnoot, J. van der Meer en W. van der Eijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, in het stadsdeel Centrum concrete locaties aangewezen waar ondergrondse afvalsorteerstraatjes worden geplaatst. Een van de locaties is het Alexanderplein ter hoogte van [locatie], aangeduid als locatie CE-39B. Het afvalsorteerstraatje bestaat uit zes ondergrondse containers voor verschillende soorten afval, zoals glas, textiel, papier en het zogenoemde PMD-afval (plastic, metalen verpakkingen en drinkpakken).

[appellant] woont aan [locatie] tegenover de parkeervakken waar het afvalsorteerstraatje is voorzien. Hij kan zich niet verenigen met de plaatsing van het afvalsorteerstraatje op deze locatie. [appellant] is van mening dat er een geschiktere locatie beschikbaar is, die het college had moeten aanwijzen.

2.       Het door de raad van de gemeente Den Haag vastgestelde Huishoudelijk Afvalplan Den Haag 2016-2020 voorziet in de keuze om in verschillende stadsdelen in Den Haag meer ondergrondse afvalsorteerstraatjes te plaatsen om de doelstelling van 35% afvalscheiding te realiseren en zo het duurzaam afvalbeheer in Den Haag te verbeteren.

Bij het bepalen van de locatie heeft het college de criteria zoals neergelegd in de op 23 januari 2018 door hem vastgestelde "Beleidsregel plaatsing ondergrondse afvalsorteerstraatje Den Haag 2018" (hierna: beleidsregels), gehanteerd.

Beoordeling van het beroep

3.       [appellant] betoogt dat het college de locatie tegenover zijn woning redelijkerwijs niet heeft kunnen aanwijzen, omdat minder overlast gevende alternatieve locaties voorhanden zijn. Volgens [appellant] is de door hem genoemde locatie 40 meter verderop richting het politiebureau, net om de hoek van het Alexanderplein richting het Alexanderveld geschikter. Daarnaast heeft [appellant] gewezen op twee andere locaties iets verderop in noordelijke richting aan het Alexanderveld. Ter plaatse van die locaties is een breed trottoir en de locaties liggen bovendien dichter bij de woningen aan de Burgemeester Patijnlaan en het flatgebouw aan het Alexanderveld waarvan de bewoners vooral gebruik zullen maken van de containers.

3.1.    Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalsorteerstraatjes moet het college een afweging maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Aangezien [appellant] de geschiktheid van locatie CE-39B op zichzelf niet heeft bestreden, staat ter beoordeling van de Afdeling uitsluitend of het college had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.2.    In het verweerschrift heeft het college uiteengezet dat de door [appellant] in beroep aangedragen locaties direct rechts om de hoek van het Alexanderplein en iets verderop aan het Alexanderveld niet geschikter zijn dan de aangewezen locatie. Het college heeft toegelicht dat de aangewezen locatie voldoet aan de in de beleidsregels neergelegde criteria voor de aanwijzing van locaties en dat dit niet geldt voor de door [appellant] in beroep aangedragen alternatieve locaties.

Over de alternatieve locatie direct om de hoek aan het Alexanderplein heeft het college met de door hem overgelegde kaart, waarop de aanwezige kabels en leidingen zijn ingetekend, toegelicht dat daar kabels en leidingen aanwezig zijn die de plaatsing van het afvalsorteerstraatje belemmeren. De locatie voldoet daarmee niet aan het in de beleidsregel neergelegde criterium dat bij de aanleg van een afvalsorteerstraatje niet of in ieder geval zo min mogelijk wordt overgegaan tot het omleggen van aanwezige kabels, leidingen en riolering. Als plaatsing op deze locatie, al dan niet via omlegging van kabels en leidingen, al mogelijk zou zijn, zou dat in ieder geval enkele meters van de weg moeten plaatsvinden. De containers zullen dan het voetpad belemmeren. Daarnaast zou het inzamelvoertuig de containers over het voetpad moeten legen, hetgeen het college uit een oogpunt van verkeersveiligheid onwenselijk vindt.

Over de twee genoemde locaties op de stoep aan het Alexanderveld heeft het college op de zitting toegelicht dat deze niet geschikt zijn vanwege de daar aanwezige bomen. Deze bomen zouden moeten wijken om het afvalsorteerstraatje te kunnen realiseren. De locaties voldoen daarmee niet aan het in de beleidsregel neergelegde criterium dat voor de realisatie van een afvalsorteerstraatje in het geheel niet of in ieder geval zo min mogelijk moet worden overgegaan tot het kappen of verplanten van bomen. Het op de zitting door [appellant] gedane aanbod om de kosten van de verplanting voor zijn rekening te nemen maakt dat niet anders.

De Afdeling ziet op grond van wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan deze door het college gegeven uiteenzetting. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] aangedragen alternatieve locaties niet geschikter zijn voor plaatsing van het afvalsorteerstraatje dan locatie CE-39B.

Het betoog slaagt niet.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022

604