Uitspraak 202205425/1/R1


Volledige tekst

202205425/1/R1.
Datum uitspraak: 15 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het wijzigen van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

Stichting Schone Polder, gevestigd te Walsoorden, gemeente Hulst,

verzoekster.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hulst een verzoek van de Stichting om handhavend op te treden tegen het transporteren en storten van mogelijk verontreinigde grond in de Westelijke Perkpolder in de gemeente Hulst, afgewezen.

Tegen dit besluit heeft de Stichting bezwaar gemaakt. Tevens heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2139, heeft de voorzieningenrechter op dit verzoek beslist. Daarbij is de voorlopige voorziening getroffen dat het college onverwijld een besluit moet nemen dat ertoe strekt dat handhavend wordt opgetreden door de toepassing van de grond onmiddellijk te staken tot vier weken na het besluit op bezwaar, tenzij aan een aantal nader omschreven voorwaarden is voldaan.

Bij besluit van 24 augustus 2022 heeft het college het bezwaar van de Stichting ongegrond verklaard.

Tegen het besluit van 24 augustus 2022 heeft de Stichting beroep ingesteld. Tevens heeft de Stichting de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op dat verzoek, dat bij de Raad van State is ingeboekt onder nummer 202205331/2/R1, zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist. Daarnaast heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht de bij uitspraak van 27 juli 2022 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen. Op dat verzoek wordt bij de voorliggende uitspraak beslist.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.       De voorlopige voorziening die bij de uitspraak van 27 juli 2022 is getroffen, houdt in dat het college alleen van het onverwijld nemen van een handhavingsbesluit mag afzien als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

- iedere scheepslading met grond die wordt gebruikt voor het ophogen van de Westelijke Perkpolder, wordt onderworpen aan monitoring door een deskundige;

- de monitoring van de grond vindt plaats conform de daarvoor geldende regels op grond van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit;

- uit de resultaten van de monitoring komt naar voren dat iedere partij grond voldoet aan de Achtergrondwaarden zoals benoemd in de Regeling bodemkwaliteit;

- de resultaten van de monitoring worden steeds zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld aan het college en aan de Stichting;

- ten aanzien van iedere scheepslading wordt bijgehouden waar de desbetreffende partij grond exact vandaan komt en waar de grond exact naartoe gaat, zodat de desbetreffende partij terugneembaar is.

3.       De Stichting betoogt dat Waterzande B.V. - uitvoerder van het project - en het college de uitspraak van 27 juli 2022 niet naleven. De Stichting wijst er in dat verband op dat het bemonsteren van de grond pas gebeurt nadat deze is opgebracht in de polder en vaak nadat al vermenging heeft plaatsgevonden met andere partijen grond. Verder wordt in de rapporten niet beschreven welke ladingen uit welk schip afkomstig zijn. Ook vindt de bemonstering zelf volgens de Stichting niet plaats overeenkomstig de daaraan te stellen eisen.

In verband daarmee verzoekt de Stichting om de getroffen voorlopige voorziening in afwachting van de behandeling van het nieuwe verzoek om voorlopige voorziening in aangescherpte vorm te laten voortduren. De door de Stichting gewenste aanscherping komt er enerzijds op neer dat een omschrijving van het begrip "scheepslading" wordt toegevoegd en anderzijds dat wordt bepaald dat bij het niet naleven van de voorziening een dwangsom van € 200.000,00 per dag, met een maximum van € 1.000.000,00, wordt verbeurd.

4.       Het verzoek van de Stichting om hangende haar beroep tegen het besluit van 24 augustus 2022 opnieuw een voorlopige voorziening te treffen, zal worden behandeld tijdens een zitting op 22 september 2022. De voorzieningenrechter zal zich bij die gelegenheid moeten buigen over de vraag of voor de periode totdat de Afdeling op het beroep zal hebben beslist, een voorlopige voorziening moet worden getroffen overeenkomstig de voorziening zoals die op 27 juli 2022 is vastgesteld. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, zal ook moeten worden beoordeeld of het opnemen van een definitie van "scheepslading" noodzakelijk is en zo ja, hoe die komt te luiden. Ook zal in dat geval moeten worden beoordeeld of het nodig is aan de voorziening een dwangsom te verbinden en zo ja, wat de hoogte van de desbetreffende bedragen dient te zijn. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat binnen twee weken na de zitting op 22 september 2022 uitspraak zal worden gedaan op het verzoek en dat deze vragen, voor zover nodig, daarmee beantwoord zullen zijn.

De voorzieningenrechter ziet zich in de voorliggende procedure gesteld voor de vraag of er grond bestaat wijziging te brengen in de lopende voorziening voor de korte periode tot de uitspraak op het nieuwe verzoek om voorlopige voorziening. Die vraag wordt ontkennend beantwoord waar het gaat om het toevoegen van een omschrijving van het begrip "scheepslading". Uit de stukken komt naar voren dat partijen dit begrip uit de voorwaarden van de voorlopige voorziening verschillend uitleggen. Over de essentie van de desbetreffende voorwaarde - die inhoudt dat bemonstering moet plaatsvinden van iedere partij grond die per schip wordt aangevoerd - kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen misverstand bestaan. Onder die omstandigheid bestaat onvoldoende aanleiding om louter voor de komende dagen tot het preciseren van de getroffen voorziening over te gaan. Ook voor het opnemen van een dwangsom voor die korte periode ziet de voorzieningenrechter geen afdoende reden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Stichting weliswaar kritiek uit op de handelwijze van Waterzande B.V. en het college rond de aanvoer van grond in de Westelijke Perkpolder, maar dat het op basis van de stukken niet evident is dat zij zich niet aan de gestelde voorwaarden houden. De vraag of de voorwaarden worden nageleefd, vergt nader onderzoek waarvoor een zitting is vereist. Partijen krijgen op 22 september 2022 de gelegenheid hun standpunten daarover naar voren te brengen. De voorzieningenrechter acht het mede uit een oogpunt van belasting van partijen te verstrekkend om voorafgaand aan die zitting een aparte zitting te houden over het verzoek om wijziging van de lopende voorziening. Om die reden beperkt hij zich bij het nemen van een beslissing op dat laatste verzoek tot een beoordeling op basis van de stukken en moet hij concluderen dat op dit moment niet vast staat dat de voorwaarden niet worden nageleefd.

De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om de termijn van de getroffen voorziening - die is bepaald op vier weken na het nemen van het besluit op bezwaar - met twee weken te verlengen tot zes weken na het nemen van dat besluit. Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat de termijn zoals die op 27 juli 2022 is vastgesteld, eindigt op 21 september 2022, terwijl het nieuwe verzoek om voorlopige voorziening pas de dag daarna op een zitting wordt behandeld. In verband daarmee en doordat de uitspraak na de zitting waarschijnlijk nog een aantal dagen op zich zal laten wachten, dreigt een situatie te ontstaan waardoor gedurende een bepaalde periode tot aan de uitspraak effectief geen voorziening geldt. Dat acht de voorzieningenrechter ongewenst.

5.       Het verzoek moet gelet op het voorgaande gedeeltelijk worden toegewezen en gedeeltelijk worden afgewezen.

6.       Van afzonderlijke proceskosten voor het indienen van het verzoek om wijziging van de lopende voorlopige voorziening is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijzigt de bij uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2139, getroffen voorlopige voorziening zodanig dat de daarin opgenomen termijn wordt gesteld op zes weken na het besluit op bezwaar;

II.       wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022

195