Uitspraak 202205130/1/V3 en 202205130/2/V3


Volledige tekst

202205130/1/V3 en 202205130/2/V3.
Datum uitspraak: 5 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 augustus 2022 in zaak nr. NL22.12129 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Cats, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 4 - 4.1.3 over. De rechtbank heeft terecht de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies uit de deskundigenrapportages van Bureau Documenten en de Koninklijke Marechaussee over de door de vreemdeling overgelegde identiteitskaart en geboorteakte. Anders dan de vreemdeling betoogt, strekt de vergewisplicht (artikel 3:2 van de Awb) niet zover dat de staatssecretaris tot in detail aan hem inzichtelijk moet maken hoe de conclusies in de deskundigenrapportages tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de staatssecretaris aan de vergewisplicht heeft voldaan. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628, onder 5, en 8 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:15, onder 1.1.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. Borman
voorzieningenrechter

w.g. Van de Kolk

griffier

371-985