Uitspraak 202202604/1/V2


Volledige tekst

202202604/1/V2.
Datum uitspraak: 5 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant], naar hij stelt handelend namens [referent]

(hierna: referent),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 april 2022 in zaak nr. 20/6974 in het geding tussen:

[vreemdeling] (lees: referent) (hierna: de vreemdeling)

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 17 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.

Overwegingen

1.       [appellant] heeft in het hogerberoepschrift aangegeven dat hij hoger beroep instelt namens referent. Hij heeft echter geen geldige, door referent ondertekende machtiging overgelegd. [appellant] is bij brief van 20 juni 2021 tot en met 4 juli 2022 in de gelegenheid gesteld alsnog een geldige machtiging over te leggen. Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft ook geen redenen aangevoerd waarom hij toch als gemachtigde van referent moet worden beschouwd.

2.       Daarnaast heeft de griffier [appellant] er bij brief op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 13 mei 2022 te voldoen. Omdat hij dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekend verzonden brief van 31 mei 2022 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.

3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Prins
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022

363-1003