Uitspraak 200205093/3


Volledige tekst

200205093/3
Datum uitspraak: 23 mei 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2002 heeft de stadsdeelraad van Amsterdam Oud-Zuid, op voorstel van het dagelijks bestuur van 12 december 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Schinkeleilanden 2001".

Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 september 2002, kenmerk 2002-8067, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeker sub 1 bij brief van 30 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2002, en verzoeker sub 2 bij brief van 18 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2002, beroep ingesteld. Verzoeker sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 26 november 2002.
Bij brief van 16 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2003, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 21 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2003, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 31 maart 2003, waar verzoeker sub 1, in persoon, verzoeker sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, zijn verschenen.
Voorts zijn daar de stadsdeelraad van Amsterdam Oud-Zuid, vertegenwoordigd door ir. M.R.A. Sookha en drs. F. Bruens, en J.G. Takkenberg gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bestemmingsplan beoogt een herinrichting van de Schinkeleilanden in het zuiden van Amsterdam mogelijk te maken.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoeker sub 1 kan zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan voorzover dat de aanleg van een sportcomplex mogelijk maakt. Verder acht hij de goedkeuring van een fietspad bezwaarlijk. Tot slot is hij van mening dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de recreatieve bestemming van de bedrijfsgronden van [verzoeker].

Verzoeker sub 2 meent dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de recreatieve bestemming van zijn bedrijfsgronden op het Industrieterrein Havenstraat.

2.4. De Voorzitter overweegt dat de verwezenlijking van het plan wat betreft het fietspad en de recreatieve bestemming van de in het geding zijnde bedrijfsgronden blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ten minste nog een jaar op zich laat wachten, aangezien onderhandelingen plaatsvinden met de eigenaars van gronden en/of opstallen aldaar. Voorzover uiteindelijk toch onteigening van de betrokken gronden en/of opstallen nodig mocht zijn ter verwezenlijking van het plan, geldt dat dit eerst kan geschieden indien de goedkeuring van het plan onherroepelijk is. Onteigening zal dus niet eerder kunnen plaatsvinden dan na een uitspraak op de beroepen tegen het bestreden besluit.

Gelet op het vorenstaande alsmede in aanmerking genomen dat de beroepen van verzoekers sub 1 en 2 op 5 juni 2003 ter zitting door de Afdeling zullen worden behandeld, is de Voorzitter van oordeel dat geen spoedeisend belang bestaat bij schorsing van het bestreden besluit wat betreft de in het geding zijnde plandelen.

2.5. Daarnaast ziet de Voorzitter in hetgeen verzoeker sub 1 heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het besluit van verweerder wat betreft het sportcomplex in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Hierbij neemt hij in aanmerking dat op de betrokken gronden reeds sportfaciliteiten aanwezig zijn. Voorts ziet hij geen reden om aan te nemen dat het Structuurplan Open Stad 1996 zich verzet tegen een sportcomplex op deze gronden. In zoverre ziet de Voorzitter dus geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.

2.6. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Snijders
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2003

279