Uitspraak 202203729/2/V3


Volledige tekst

202203729/2/V3.
Datum uitspraak: 2 september 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 1 juni 2022 in zaak nr. NL22.6080 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De vreemdeling heeft op 8 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.

Bij uitspraak van 1 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog op de aanvraag te beslissen, en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Bij besluit van 26 juli 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Maalsen advocaat te Nijmegen, heeft tegen het besluit van 26 juli 2022 beroepsgronden ingediend en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdeling heeft de beroepsgronden aangevuld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het beroep tegen het besluit van 26 juli 2022 is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.

2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457).

3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 26 juli 2022 is beslist;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.

w.g. Kuijer
voorzieningenrechter

w.g. Klinkhamer

griffier

906